ECLI:NL:CRVB:2016:3737

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
15/4157 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
  • J.L. Meijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand met terugwerkende kracht en bijzondere omstandigheden bij verhuizing

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan appellant, die na een verhuizing naar een andere gemeente geen bijstand met terugwerkende kracht kon krijgen. Appellant ontving vanaf 1 januari 2014 bijstand van de gemeente Arnhem, maar na zijn verhuizing op 24 februari 2014 werd deze bijstand per die datum ingetrokken. Appellant meldde zich op 21 maart 2014 bij de gemeente [gemeente] voor een nieuwe aanvraag, waarbij hij terugwerkende kracht tot 24 februari 2014 vroeg. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem wees deze aanvraag af, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigden.

De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de omstandigheden die appellant aanvoerde, zoals het ontbreken van inkomen en onjuiste veronderstellingen over de voortzetting van de bijstand, niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt. De Raad bevestigde dat volgens de WWB bijstand alleen kan worden toegekend vanaf de datum van aanvraag, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 11 oktober 2016 door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier.

Uitspraak

15/4157 WWB
Datum uitspraak: 11 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
24 april 2015, 14/6396 en 15/49 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2016. Namens appellant is verschenen [naam vader] , vader van appellant. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.G.W. Radstaat.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving van de gemeente Arnhem vanaf 1 januari 2014 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 24 februari 2014 is appellant verhuisd naar [plaats] , gemeente [gemeente] . Bij besluit van 18 maart 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem de bijstand van appellant met ingang van 24 februari 2014 ingetrokken.
1.2.
Appellant heeft zich op 21 maart 2014 bij de gemeente [gemeente] gemeld voor het aanvragen van bijstand. De daartoe strekkende aanvraag heeft hij op 7 april 2014 ondertekend. Daarbij heeft appellant 24 februari 2014 als gewenste ingangsdatum van de bijstand vermeld met als reden dat hij vanaf die datum is verhuisd naar [plaats] en geen inkomen meer heeft.
1.3.
Bij besluit van 14 april 2014 heeft het college appellant met ingang van 21 maart 2014 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande, jonger dan 21 jaar. Het college heeft de aanvraag voor wat betreft de periode van 24 februari 2014 tot en met 20 maart 2014 afgewezen op de grond dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen.
1.4.
Bij besluit van 8 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 14 april 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 44, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat bijzondere omstandigheden een eerdere ingangsdatum dan 21 maart 2014 rechtvaardigen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Dat appellant vanaf
24 februari 2014 geen inkomen had en niet kon voorzien in zijn basisbehoeften vormt geen bijzondere omstandigheid als bedoeld in 4.2. Dit geldt eveneens voor de onjuiste veronderstelling van appellant dat de bijstand die hij van de gemeente Arnhem ontving na zijn verhuizing naar de gemeente [gemeente] zou doorlopen en dat hij zich in de gemeente [gemeente] niet opnieuw hoefde te melden om bijstand aan te vragen. Onbekendheid met een wettelijke regeling is geen reden om tot toekenning van bijstand met terugwerkende kracht over te gaan. De gestelde omstandigheid dat de gemeente Arnhem hem onvoldoende heeft geïnformeerd kan, wat daar ook van zij, niet aan het college worden toegerekend. Anders dan in de door appellant genoemde uitspraak van 10 december 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2757) voerde het college geen beleid met betrekking tot de ingangsdatum van de bijstand bij een aanvrager die voorheen een bijstandsuitkering ontving.
4.4.
Artikel 44, eerste lid, van de WWB is een bepaling van dwingend recht waarvan het college volgens genoemde rechtspraak alleen kan afwijken als sprake is van bijzondere omstandigheden. De stelling van appellant dat de menselijke maat bij de besluitvorming uit het oog is verloren slaagt, gelet op het wettelijk kader en wat binnen dit kader een rol kan spelen, daarom niet.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2016.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) J.L. Meijer

HD