ECLI:NL:CRVB:2016:3840

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
13-4358 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de geschiktheid van functies voor appellant met rugklachten en de beoordeling van de Functionele Mogelijkheden Lijst

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 7 oktober 2016, wordt de zaak behandeld van een appellant die wegens rugklachten een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft aangevraagd. De appellant, die eerder is geopereerd aan een hernia, heeft in 2012 een uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen op basis van een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) die zijn beperkingen onvoldoende zou weergeven. De Raad heeft een deskundige, neuroloog dr. J. P. ter Bruggen, ingeschakeld om de medische situatie van de appellant te beoordelen. De deskundige concludeert dat de appellant op de datum in geding niet langer dan 30 minuten aaneengesloten kan zitten en dat hij aanzienlijke beperkingen heeft ten aanzien van lopen, staan en zitten. De deskundige heeft zijn bevindingen in verschillende rapporten uiteengezet, waarin hij de FML op verschillende punten aanpast. De Raad volgt de conclusies van de deskundige en oordeelt dat het bestreden besluit van het Uwv niet op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag is gebaseerd. De Raad draagt het Uwv op om binnen acht weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of een ander besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bevindingen van de deskundige.

Uitspraak

13/4358 WIA-T
Datum uitspraak: 7 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 4 juli 2013, 12/7124 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O. Emre, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Een eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2014, waar appellant is verschenen bijgestaan door mr. Emre en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.
Vervolgens is het onderzoek heropend.
De Raad heeft als deskundige benoemd dr. J. P. ter Bruggen, neuroloog, ten einde van verslag en advies te dienen. Deze heeft op 25 september 2015 een rapport uitgebracht.
Naar aanleiding van de reacties van partijen heeft de deskundige Ter Bruggen op
19 februari 2016 en 13 april 2016 zijn conclusies nader toegelicht.
Beide partijen hebben daarna nog een reactie ingezonden.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van 12 augustus 2016, waar appellant is verschenen bijgestaan door mr. M. Houweling, advocaat, opvolgend gemachtigde, en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 4 oktober 2012 wegens rugklachten uitgevallen voor zijn werk als productiemedewerker. Op 3 juli 2012 heeft hij een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Daarbij heeft appellant, die in november 2001 in verband met een HNP was geopereerd, vermeld dat opnieuw rugklachten zijn ontstaan die niet operabel zijn en waarvoor in juni 2012 een zogeheten neurostimulator is aangebracht. Na onderzoek en kennisneming van de informatie van de behandelend anesthesist heeft een verzekeringsarts van het Uwv op 20 augustus 2012 de medische beperkingen van appellant neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
1.2.
In deze FML zijn in rubriek 4 (Dynamische handelingen) onder meer de volgende beperkingen opgenomen:
- bij beoordelingspunt 10 (Buigen): score 2 sterk beperkt, kan ongeveer 45 graden buigen;
- bij beoordelingspunt 11 (Frequent buigen tijdens werk): score 3 sterk beperkt, kan zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 50 keer buigen;
- bij beoordelingspunt 12 Torderen: score 0, normaal, maar niet in combinatie met buigen;
- bij beoordelingspunt 14 (Tillen of dragen): score 2 beperkt, kan ongeveer 5 kg tillen of dragen;
- bij beoordelingspunt 18 (Lopen): score 2 beperkt, kan ongeveer een kwartier achtereen lopen;
- bij beoordelingspunt 19 (Lopen tijdens het werk): score 3, sterk beperkt, kan gedurende minder dan ongeveer een half uur per werkdag lopen.
In rubriek 5 (Statische houdingen) zijn onder meer de volgende beperkingen opgenomen:
-bij beoordelingspunt 1 (Zitten): score 1 licht beperkt, kan zo nodig ongeveer één uur achtereen zitten;
-bij beoordelingspunt 2 (Zitten tijdens werk): score 0 normaal, kan zo nodig gedurende vrijwel de gehele werkdag zitten; daarbij is echter de aantekening geplaatst, die in de kritische FML ontbreekt: “+ normale vertredingsmogelijkheid”;
-bij beoordelingspunt 3 (Staan): score 2 beperkt, kan zo nodig een kwartier achtereen staan;
-bij beoordelingspunt 4 (Staan tijdens het werk): score 2 beperkt, kan zo nodig gedurende een beperkt deel van de werkdag staan (ongeveer één uur).
1.3.
Uitgaande van deze FML heeft een arbeidskundige van het Uwv de functies van gereedschapsmaker (SBC-code 264050), wikkelaar (SBC-code 267050) en productiemedewerker 111180), geselecteerd, waarmee appellant een zodanig inkomen kon verdienen dat geen verlies aan verdiencapaciteit optrad. Daarnaast zijn nog aanvullend de functies van administratief medewerker (SBC-code 315090), inpakker (SBC-code 111190) en machinaal metaalbewerker ((SBC-code 264122) geselecteerd. Bij besluit van
21 september 2012 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant per 2 oktober 2012 (datum in geding) in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt, waarbij hij onder meer heeft aangevoerd dat hij niet meer dan 30 minuten achtereen kan zitten. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 5 december 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt mede ten grondslag het rapport van 18 oktober 2012 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In dat rapport staat als reactie op het bezwaar van appellant vermeld dat er geen relatie tussen discusdegeneratie en de kans op rugklachten en/of beperkingen is en dat het arbeidsongeschikt beschouwen van appellant enkel antirevaliderend zou werken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is – samengevat – van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de klachten van appellant en naar aanleiding daarvan bij appellant niet geringe beperkingen zijn aangenomen, zoals neergelegd in de FML van 20 augustus 2012. Appellant heeft bij rechtbank geen objectief medisch onderbouwde informatie overgelegd op grond waarvan de rechtbank aanleiding ziet te twijfelen aan de juistheid van de ten aanzien van hem vastgestelde beperkingen. Met betrekking tot de vraag of de geselecteerde functies passend zijn, is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellant in deze functies niet wordt overschreden. Dat leidt volgens de rechtbank tot de slotsom dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zijn belastbaarheid te optimistisch is ingeschat en zijn beperkingen daardoor onvoldoende zijn weergegeven in de FML. Als gevolg van heftige rugklachten die uitstralen naar zijn linkerbeen, heeft hij aanzienlijke beperkingen ten aanzien van lopen, staan en zitten. Evenals in bezwaar en in eerste aanleg heeft appellant in hoger beroep gesteld dat hij onder meer niet langer kan zitten dan 30 minuten en dat hij niet langer kan lopen dan 15 tot 20 minuten. Appellant is van mening dat hij, gelet op deze beperkingen, niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. Hij kan door de pijn in zijn rug niet langdurig staan en/of zitten, zoals in de geselecteerde functies wel is vereist. Daarbij moet hij na lopen, staan of zitten gaan liggen om de pijn onder controle te krijgen. Verder is hij niet in staat zich een half uur te concentreren op één informatiebron, noch kan hij zijn aandacht langer dan een half uur verdelen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep een brief van 11 september 2013 van revalidatiearts A.C. Hagedoorn overgelegd. In die brief schrijft de revalidatiearts onder andere dat het haar een illusie lijkt dat appellant inzetbaar is voor reguliere arbeid. Tot slot heeft appellant een verzoek gedaan tot benoeming van een deskundige.
3.2.
In verweer heeft het Uwv gemotiveerd verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van de arbeidskundige bezwaar en beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op het medische karakter van het geschilpunt dat partijen verdeeld houdt, heeft de Raad de deskundige Ter Bruggen, neuroloog, verzocht van verslag en advies te dienen. Deze deskundige is op basis van zijn eigen onderzoek, de informatie van de behandelende artsen en de kennisneming van het dossier in zijn rapport van 25 september 2015 tot de conclusie gekomen dat appellant op de in het geding zijnde datum als gevolg van zijn rugklachten en de door hem geconstateerde afwijkingen maximaal 30 minuten aaneengesloten kon zitten en maximaal 20 minuten aaneen kon lopen of staan. Daarnaast diende zwaar tillen, frequent bukken of torderen zeker vermeden te worden.
4.2.
In zijn nadere rapporten van 19 februari 2016 en 13 april 2016 heeft de deskundige
– mede in reactie op hetgeen van de kant van het Uwv naar voren is gebracht – nader gepreciseerd tot welke aanpassingen van de FML, zoals vastgesteld door de verzekeringsarts van het Uwv, dit zou moeten leiden. Daarbij gaat het in het bijzonder om de volgende punten die in de FML dienen te worden bijgesteld. In rubriek 4 van de FML (Dynamische handelingen) dient bij beoordelingspunt 11 (Frequent buigen tijdens werk) het aantal malen buigen verder beperkt te worden tot tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 10 keer in plaats van 50 keer. In rubriek 5 (Statische houdingen) moet bij beoordelingspunt 1 (Zitten) en beoordelingspunt 2 (Zitten tijdens werk) de tijd dat appellant aaneensloten kan zitten, van een uur tot een half uur teruggebracht worden. Bij beoordelingspunt 4 (Staan tijdens het werk) tekent de deskundige aan dat een beperkt deel van de werkdag staan (ongeveer één uur) niet op bezwaren stuit, mits appellant rustpauzes gegund worden.
4.3.
Anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep leest de Raad in de rapporten van de deskundige niet dat hij de score bij beoordelingspunten 1 en 2 (Zitten en Zitten tijdens werk) van rubriek 5 van de FML onderschrijft. Daarbij baseert de Raad zich op de stellingname van de deskundige over de voor appellant geldende beperkingen ten aanzien van de mogelijkheid om te zitten, zoals verwoord in zijn rapport van 25 september 2015 op pagina zeven aan het slot van de beantwoording van vraag B1, alsmede zoals verwoord in de nadere rapporten van 19 februari 2016 en 13 april 2016 bij de bespreking van de geschiktheid van de geselecteerde functies.
4.4.
Uitgaande van de aldus vastgestelde beperkingen heeft de deskundige appellant voor een aantal van de door de arbeidskundige geselecteerde functies om de volgende redenen ongeschikt geacht. In de functie gereedschapsmaker en productiemedewerker moet meer dan een half uur achtereen worden gezeten, zodat deze functies reeds om deze reden ongeschikt zijn. Bovendien moet in de functie van productiemedewerker te veel worden gebogen. De functie van wikkelaar stuit eveneens op bezwaren, omdat daarin te veel gebogen moet worden, terwijl in de functie van wikkelaar met functienummer 3693.3333.001 een uur achtereen gezeten dient te worden. Ook de functie inpakker moet vervallen naar de opvatting van die deskundige, omdat daar een uur achtereen gezeten moet worden.
4.5.
Als uitgangspunt geldt voorts dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. De rapporten van de deskundige, in onderling verband en samenhang beschouwd, geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent. Dat die rapporten afwijken van de opvatting van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Daarbij onderschrijft de Raad het standpunt van het Uwv niet dat de conclusies van de deskundige gegrond zijn op niet of onvoldoende objectiveerbare klachten van appellant. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad moet onder arbeidsongeschikt wegens ziekte of gebreken verstaan worden het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van de in aanmerking komende arbeid, terwijl onder arbeidsongeschiktheid niet kan worden verstaan de subjectieve indruk van een betrokkene dat hij bepaalde arbeid niet kan verrichten. In het geval van appellant heeft de deskundige na kennisneming van de gegevens van de behandelende artsen en van de klachten van appellant alsmede na eigen onderzoek van appellant de bestaande rugafwijkingen van appellant gediagnosticeerd en beschreven. Op grond daarvan heef hij geconcludeerd dat er aanzienlijke functiebeperkingen voor appellant moeten worden aangenomen. Het behoort tot de specifieke deskundigheid van de medisch specialist te waarderen of er voldoende samenhang bestaat tussen de klachten van een verzekerde, de geconstateerde afwijkingen en de daardoor veroorzaakte stoornissen en beperkingen. Hetgeen van de kant van het Uwv in algemene zin is aangevoerd, namelijk dat bij geringe afwijkingen slechts geringe beperkingen kunnen worden aanvaard, leidt niet tot twijfel aan de conclusie van de door de Raad geconsulteerde deskundige in dit individuele geval. Dit klemt te meer, nu die deskundige ook na herhaaldelijke kennisneming van de zienswijze van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn standpunt heeft gehandhaafd.
4.6.
Het is voorts verantwoord te achten dat de deskundige een oordeel heeft gegeven over de vraag of appellant met inachtneming van de bij hem gevonden beperkingen in staat is de passend geachte functies te vervullen, nu deze deskundige kennis heeft kunnen nemen van de omschrijving van de belasting die optreedt in die functies. De enkele omstandigheid dat bij enkele functies de mogelijkheid bestaat tijdens de periode van onafgebroken zitten (door de deskundige is deze periode op maximaal een half uur gesteld) tot vertreden bestaat, doet geen afbreuk aan het oordeel van de deskundige. Gelet op de door de deskundige vastgestelde beperkingen zou de noodzaak tot zeer regelmatig vertreden een zodanig frequente onderbreking van het productieproces opleveren dat van een daadwerkelijk geschiktheid voor de betreffende functies niet kan worden gesproken.
5. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het bestreden besluit niet gebaseerd is op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Dit besluit is derhalve strijdig met artikel 7:12, eerste lid, van Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit te nemen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit te nemen met inachtneming van het hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2016.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) R.I. Troelstra

SS