ECLI:NL:CRVB:2016:3847

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
14-6133 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag Wet Wajong-uitkering met deskundigenrapportage

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1990, op 5 april 2011 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 9 juni 2011 afgewezen, omdat appellante in staat werd geacht meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. Op 28 februari 2012 heeft zij opnieuw een aanvraag ingediend, die wederom door het Uwv werd afgewezen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in een eerdere procedure een deskundige benoemd, die concludeerde dat appellante op en na 26 juli 2011 beperkingen van verstandelijke aard had. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om de conclusies van de deskundige niet te volgen. De Raad heeft opnieuw psychiater D.H.J. Boeykens als deskundige benoemd. In zijn rapport van 5 april 2016 concludeert Boeykens dat appellante niet voldoet aan de criteria voor PDD-NOS of ADD, en dat zij over voldoende mogelijkheden beschikt om haar aandacht vast te houden. De Raad heeft het rapport van Boeykens als zorgvuldig en consistent beoordeeld en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/6133 WWAJ
Datum uitspraak: 14 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 september 2014, 12/5866 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.M.A. Leijser, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Leijser. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Het onderzoek is heropend en de Raad heeft neuropsychiater D.H.J. Boeykens als deskundige benoemd. Op zijn rapport van 5 april 2016 hebben beide partijen een reactie gegeven.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1990, heeft op 5 april 2011 een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend. Bij besluit van 9 juni 2011 heeft het Uwv de aanvraag van appellante afgewezen. Appellante wordt niet aangemerkt als jonggehandicapte in de zin van de Wet Wajong omdat zij in staat is meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Op 28 februari 2012 heeft appellante het Uwv opnieuw verzocht haar een
Wajong-uitkering toe te kennen. Bij besluit van 8 mei 2012 heeft het Uwv de aanvraag van appellante wederom afgewezen, omdat appellante in staat wordt geacht meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 februari 2012 is bij besluit van 19 september 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft aanleiding gezien een deskundige te benoemen voor nader onderzoek. In het rapport van 5 februari 2014 heeft de deskundige, Boeykens voornoemd, in antwoord op vragen van de rechtbank, geconcludeerd dat bij appellante op en na 26 juli 2011 sprake is van beperkingen van verstandelijke aard. De deskundige kan zich vinden in de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Bij schrijven van
14 mei 2014 heeft Boeykens te kennen gegeven dat de door appellante ingediende reactie van psychiater T.A. Cordia op het expertiserapport hem geen aanleiding geeft zijn standpunt dat de beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid voortvloeien uit de verstandelijke beperking te wijzigen. De rechtbank heeft overwogen dat volgens vaste rechtspraak het oordeel van de deskundige, behoudens bijzondere omstandigheden, wordt gevolgd. Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank niet gebleken, zodat wordt aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellante niet te geringe beperkingen hebben vastgesteld. Omdat pas in beroep de medische geschiktheid van de functies voldoende is toegelicht, heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die aanleiding geven de conclusies van de door de rechtbank ingestelde deskundige niet te volgen. De conclusies van het Dr. Leo Kannerhuis Brabant moeten worden gevolgd. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellante een verslag van psychiater Cordia van
20 november 2015 aan de Raad gezonden.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Psychiater Boeykens is wederom als deskundige benoemd omdat op grond van wat partijen hebben gesteld, voor de Raad onvoldoende duidelijk was in welke mate ziekte of gebrek in psychiatrische zin, waarbij van belang is dat de diagnose inmiddels is bijgesteld van PDD-NOS naar ADD, het functioneren van appellante in arbeid heeft bepaald en of met de FML van 16 april 2012 een juist beeld is gegeven van de mogelijkheden en beperkingen van appellante.
4.2.
Uit zijn rapport van 5 april 2016 blijkt dat Boeykens kennis heeft genomen van de medische stukken, telefonisch overlegd heeft met Cordia en appellante nogmaals heeft onderzocht. Hij heeft vastgesteld dat bij appellante de diagnose PDD-NOS of een andere autistiforme stoornis, bijvoorbeeld Asperger, niet gesteld kan worden gezien de communicatieve en emotionele mogelijkheden van appellante. Ook de diagnose van een aandachtstekortstoornis zoals ADHD of ADD kan niet gesteld worden. Boeykens heeft erop gewezen dat bij onderzoeken in 2010 en 2015 een IQ-score is vastgesteld die past bij zwakbegaafdheid. Ook op de in dit geding van belang zijnde data was hiervan sprake. Volgens Boeykens beschikt appellante over voldoende mogelijkheden om haar aandacht vast te houden en te verdelen. Boeykens kan zich dan ook verenigen met de FML van
16 april 2012.
4.3.
Het door neuropsychiater Boeykens op 5 april 2016 uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven de in het rapport weergegeven conclusies niet te volgen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante in de FML van 16 april 2012 weergegeven belastbaarheid, kan het oordeel van de rechtbank dat appellante in staat moet worden geacht de voor haar geselecteerde functies te vervullen, worden onderschreven.
4.5.
Gezien op hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) P. Boer

TM