In deze zaak heeft appellante, geboren in 1990, op 5 april 2011 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 9 juni 2011 afgewezen, omdat appellante in staat werd geacht meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. Op 28 februari 2012 heeft zij opnieuw een aanvraag ingediend, die wederom door het Uwv werd afgewezen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in een eerdere procedure een deskundige benoemd, die concludeerde dat appellante op en na 26 juli 2011 beperkingen van verstandelijke aard had. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om de conclusies van de deskundige niet te volgen. De Raad heeft opnieuw psychiater D.H.J. Boeykens als deskundige benoemd. In zijn rapport van 5 april 2016 concludeert Boeykens dat appellante niet voldoet aan de criteria voor PDD-NOS of ADD, en dat zij over voldoende mogelijkheden beschikt om haar aandacht vast te houden. De Raad heeft het rapport van Boeykens als zorgvuldig en consistent beoordeeld en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.