ECLI:NL:CRVB:2016:3874
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van het overgangsrecht bij bijstandsverlening en kostendelersnorm
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van het overgangsrecht in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) en de Participatiewet (PW). Appellante, die bijstand ontving, woonde samen met haar dochter, die in 1995 was geboren. De dochter had tot 1 augustus 2014 studiefinanciering ontvangen, maar na deze datum was er een wijziging in de bijstandsverlening van appellante. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had de bijstand van appellante herzien en de hoogte van de toeslag verlaagd, omdat de dochter als meerderjarige in dezelfde woning woonde. Appellante was van mening dat het college ten onrechte het overgangsrecht had toegepast, waardoor zij in een financieel nadeliger situatie kwam te verkeren.
De Raad oordeelde dat het college de toepassing van het overgangsrecht niet correct had uitgevoerd. De wetgever had voorzien in overgangsrecht voor personen die op 31 december 2014 recht hadden op bijstand en met meerderjarigen in dezelfde woning woonden. Dit overgangsrecht zou niet eerder dan op 1 juli 2015 van toepassing zijn. De Raad concludeerde dat appellante, gezien de leeftijd van haar dochter, recht had op bijstand naar de volledige norm voor een alleenstaande. De herziening van de bijstand en de terugvordering van te veel betaalde bijstand over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 maart 2015 waren onterecht. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van appellante werd gegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.984,- bedragen, en heeft bepaald dat het college het griffierecht van € 169,- aan appellante vergoedt.