ECLI:NL:CRVB:2016:3956

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
15/3839 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen WIA-besluit wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die als machine-operator werkzaam was, had op 31 mei 2012 wegens psychische klachten zijn werk neergelegd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 1 mei 2014 vastgesteld dat appellant geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellant maakte op 29 juni 2014 bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij door medische redenen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank oordeelde dat de door appellant overgelegde medische informatie niet voldoende was om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. Appellant stelde in hoger beroep dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege zijn psychische problematiek en onbekendheid met de wettelijke termijnen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend en dat er geen nieuwe argumenten of medische gegevens waren overgelegd die een andere beoordeling rechtvaardigden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak, waardoor de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar werd gehandhaafd.

Uitspraak

15/3839 WIA
Datum uitspraak: 19 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 april 2015, 14/6928 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Z. Yeral, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als machine-operator. Op 31 mei 2012 is hij wegens psychische klachten uitgevallen voor dit werk.
1.2.
Bij besluit van 1 mei 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 29 mei 2014 minder dan 35% was.
1.3.
Op 29 juni 2014 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 mei 2014. Bij besluit van 7 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is mede gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 augustus 2014.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Niet valt in te zien dat appellant niet in staat zou zijn geweest om, eventueel met behulp van een derde, tijdig bezwaar te maken. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellant ter verklaring van de termijnoverschrijding heeft aangevoerd dat hij wegens medische redenen het bezwaarschrift niet tijdig heeft ingediend. De door appellant overgelegde medische informatie is voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die heeft geconcludeerd dat appellant in staat is geweest tijdig bezwaar in te (laten) stellen nu de psychische aandoening niet zodanig was dat appellant niet in staat is geweest zelf dan wel door derden tijdig bezwaar te (laten) maken. Uit de door appellant overgelegde verklaring van de huisarts van 3 juli 2014 blijkt niet dat appellant gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat was om zijn belangen naar behoren te (laten) behartigen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het betoog inzake de onbekendheid met de wettelijke termijnen niet opgaat, nu appellant in het WIA-besluit is gewezen op de mogelijkheid om vóór 13 juni 2014 een bezwaarschrift in te dienen en bovendien uit het dossier blijkt dat appellant eerder, tegen een besluit op grond van de Ziektewet, bezwaar heeft gemaakt. Dat appellant vergeten is om tijdig bezwaar te maken komt voor zijn rekening en risico. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat van strijdigheid met het
zorgvuldigheidsbeginsel geen sprake is, nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep de overgelegde medische informatie heeft meegenomen in de besluitvorming.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep op gelijke gronden als in bezwaar en beroep, het standpunt gehandhaafd dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding wegens enerzijds psychische problematiek en anderzijds onbekendheid met de wettelijke (bezwaar)termijnen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Aan de orde is uitsluitend de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.2.
Het hoger beroepschrift is een herhaling van wat in bezwaar en in beroep is aangevoerd en bevat geen nieuwe argumenten. Evenmin zijn (nieuwe) medische gegevens overgelegd. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De overwegingen van de rechtbank zoals weergegeven onder 2 worden volledig onderschreven.
5. Gelet op wat onder 4.2 is overwogen bestaat er geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2016.
(getekend) E. Dijt
(getekend) N. van Rooijen

UM