ECLI:NL:CRVB:2016:4008

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2016
Publicatiedatum
21 oktober 2016
Zaaknummer
14/3125 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en geschiktheid van werkzaamheden met betrekking tot huid- en allergische klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de weigering van een WIA-uitkering aan betrokkene werd behandeld. Betrokkene, die voorheen werkzaam was als medewerker vliegtuigschoonmaak, meldde zich op 2 juni 2011 ziek vanwege lage rugklachten, eczeemklachten en allergische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) stelde bij besluit van 17 mei 2013 vast dat betrokkene geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de beperkingen van betrokkene, met name met betrekking tot het dragen van handschoenen tijdens het werk.

In hoger beroep voerde het Uwv aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het niet verenigbaar was met de beperkingen van betrokkene dat zij bij de geselecteerde functies doorlopend handschoenen moest dragen. Betrokkene stelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening hield met haar rug- en stuitklachten en dat zij geen katoenen handschoenen kon dragen vanwege het broei-effect. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat met de rugproblematiek voldoende rekening was gehouden en dat de FML adequaat was aangepast op basis van de medische gegevens.

De Raad concludeerde dat betrokkene in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, mits het dragen van handschoenen niet structureel meer dan 25% van de werktijd in beslag nam. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, behoudens de opdracht aan het Uwv om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit bleven in stand, en het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

14/3125 WIA, 14/3216 WIA
Datum uitspraak: 21 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 april 2014, 13/5964 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Namens betrokkene is tevens, door mr. J.P. van de Griend, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2015. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. Betrokkene is verschenen met bijstand van mr. B.P. Kuhn, advocaat.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Betrokkene heeft vervolgens een brief van 30 maart 2016 van J.G. Bakker, klinisch arbeidsgeneeskundige en prof. dr. R.T. Rustemeyer, hoogleraar dermato-allergologie, overgelegd alsmede haar reactie daarop van 31 maart 2016. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 11 april 2016 daarop gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene, voorheen werkzaam als medewerker vliegtuigschoonmaak, heeft zich op
2 juni 2011 ziek gemeld met name in verband met lage rugklachten, eczeemklachten en klachten van allergische aard. Bij besluit van 17 mei 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor betrokkene geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 30 mei 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van betrokkene tegen dit besluit is bij besluit van
3 september 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 augustus 2013 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 augustus 2013.
1.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onder meer naar aanleiding van de in beroep door betrokkene ingezonden brief van 19 november 2013 van I. Kuijken, dermatoloog, en de overgelegde informatie van de afdeling dermatologie van het VUmc de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 november 2013 nader aangepast op het aspect huidcontact en allergie. Tevens is in de FML een beperking toegevoegd voor het werken in wisselende diensten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van
25 november 2013 en 7 maart 2014 te kennen gegeven dat in de functie van besteller/chauffeur (SBC-code 281012) de eczeemklachten (aan de handen van betrokkene) en de allergie geen rol spelen; in de twee andere geduide functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en machinebediende inpak (SBC-code 271093) kan dit wel het geval zijn in verband met het af en toe verrichten van soldeerwerk onderscheidenlijk het contact met karton, leer en lijm. Betrokkene kan haar handen echter beschermen door het dragen van katoenen – dus lucht doorlatende – handschoenen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft het niet goed verenigbaar met de aangenomen beperkingen geacht dat betrokkene bij het vervullen van de voor haar geselecteerde functies doorlopend handschoenen moet dragen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat niet duidelijk is of de functies vereisen dat betrokkene nagenoeg de gehele dag handschoenen dient te dragen en dat het Uwv inzichtelijk dient te maken in hoeveel procent van de werkzaamheden in de functies het dragen van handschoenen vereist is en hoe vaak betrokkene de beschermende handschoenen per dag aan en uit moet trekken. De rechtbank heeft om die reden het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Het Uwv is opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene te nemen met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het niet goed verenigbaar is met de aangenomen beperkingen dat betrokkene bij het vervullen van de voor haar geselecteerde functies doorlopend handschoenen moet dragen. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar de FML van 7 maart 2014 waarin op de onderdelen 3.4, huidcontact, en 3.9, allergie, beperkingen zijn opgenomen in verband met het eczeem aan de handen en de allergie van betrokkene. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 9 juli 2014 toegelicht dat de huidaandoening van betrokkene niet van dien aard is dat het niet mogelijk zou zijn om de hele dag katoenen handschoenen te dragen, omdat deze handschoenen luchtdoorlatend zijn waardoor geen broei-effect optreedt. Verder is hetgeen de rechtbank over de brief van de dermatoloog Kuijken van 19 november 2013 heeft vermeld niet correct; de dermatoloog zegt slechts dat betrokkene handschoenen gebruikt om haar handen te beschermen. Daarbij is door betrokkene onvoldoende toegelicht hoe lang zij handschoenen moet dragen en om wat voor soort handschoenen het gaat. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat het dragen van katoenen handschoenen – hetgeen maar een beperkt deel van de werkdag noodzakelijk is – niet in de weg staat aan het uitvoeren van werkzaamheden in de functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en machinebediende inpak/verpakkingsmachine (SBC-code 271093), waarbij verwezen wordt naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 augustus 2014.
3.2.
Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met haar rug- en stuitklachten. Ten gevolge van deze klachten is zij niet in staat om langere tijd te zitten, hetgeen in de voor haar geselecteerde functies wel moet. Wat betreft de eczeemklachten verwijst betrokkene naar de brief van dermatoloog Kuijken van
22 september 2015, waarin staat dat zij een chronisch eczeem aan met name de handen en voeten heeft. In reactie op het standpunt van het Uwv dat katoenen handschoenen gedragen kunnen worden heeft betrokkene aangevoerd dat zij geen katoenen handschoenen kan dragen wegens het broei-effect dat daarbij te verwachten is. Daardoor kan zij de werkzaamheden in de functie van machinebediende inpak/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) niet verrichten. Ter ondersteuning van haar standpunt verwijst betrokkene naar de brief van klinisch arbeidsgeneeskundige Bakker van 9 december 2015. Daarin is vermeld dat bij schoonmaakwerkzaamheden in laatstbedoelde functie betrokkene occlusieve handschoenen van nitril dient te dragen, hetgeen bij constitutioneel eczeem wegens het afsluitende effect bij langdurig en/of frequent dragen een risicofactor is.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat met de rugproblematiek van betrokkene voldoende rekening is gehouden in de FML. In verband met betrokkenes rugklachten zijn in rubriek 4, dynamische handelingen, en rubriek 5, statische houdingen, diverse beperkingen aangenomen. Tevens is aan onderdeel 5.2, zitten tijdens het werk, toegevoegd dat een harde zitting ongewenst is wegens betrokkenes klachten aan haar stuitje. Betrokkene heeft, ook in hoger beroep, geen medische gegevens overgelegd die haar standpunt dat wegens haar rug- en stuitklachten onvoldoende beperkingen zijn aangenomen onderbouwen. Tevens is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat betrokkene in staat is de voor haar geselecteerde functies, waaronder tevens de functie van besteller (expresse) post/pakketten (SBC-code 282102), gelet op haar rug- en stuitklachten te vervullen.
4.2.1.
Wat betreft de huid- en allergische klachten heeft betrokkene na de schorsing van de zitting een brief van 30 maart 2016 van Bakker en prof. dr. Rustemeyer voornoemd, overgelegd. Hierin staat dat de functie van productiemedewerker industrie in principe geschikt is voor betrokkene. Zij kan daarbij handschoenen dragen met een coating aan de palmzijde alsmede aan de vingers, waarbij deze handschoenen ademend zijn aan de bovenzijde. Voor het dragen van dit soort handschoenen bestaat geen beperking in tijdsduur. Ook de functie van machinebediende inpak kan in beginsel geschikt zijn. Alleen is het daarbij de vraag of in die functie structureel schoonmaakwerk voorkomt. Bij de in deze functie voorkomende schoonmaakwerkzaamheden dienen afsluitende handschoenen van nitril gedragen te worden. Nadeel daarvan is dat dit afsluitende handschoenen zijn met een zogenaamd “occlusief effect”, zorgend voor transpiratie en zweethanden, hetgeen fungeert als een sterk irritatieve en uitlokkende factor voor handeczeem bij patiënten met een constitutioneel eczeem. Mits het schoonmaakwerk (dwingend tot het gebruik van occlusieve handschoenen) minder dan 25% van de werktijd in beslag neemt, is dit geschikt werk, aldus Bakker en prof. dr. Rustemeyer.
4.2.2.
In de reactie van betrokkene van 31 maart 2016 heeft zij vermeld dat zij de werkzaamheden in de functie van machinebediende inpak/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) niet kan verrichten, nu zij wegens haar eczeemklachten niet meer dan 25% van de werktijd occlusieve handschoenen kan dragen.
4.2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich in zijn rapport van 8 april 2016 achter het handschoenenadvies van Bakker en prof. dr. Rustemeyer geschaard.
4.2.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in zijn rapport van 11 april 2016, na overleg met de arbeidskundig analist, tot de conclusie gekomen dat in de functie van medewerker inpak/verpakkingsmachine geen sprake is van structureel schoonmaakwerk en dat er dus geen noodzaak bestaat om erg lang (twee uur of meer) occlusieve (afsluitende) handschoenen te dragen.
4.2.5.
De Raad is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 25 november 2013, 7 maart 2014, 20 augustus 2014 en in aanvulling daarop in zijn rapport van 11 april 2016 voldoende inzichtelijk uiteen heeft gezet dat betrokkene met het dragen van handschoenen als door Bakker en prof. dr. Rustemeyer bedoeld in staat is werkzaamheden in de functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en machinebediende inpak/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) te verrichten, nu in deze functies geen sprake is van structureel schoonmaakwerk.
4.3.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep van betrokkene niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het Uwv heeft immers eerst na het nemen van het bestreden besluit de beperkingen van betrokkene wat betreft de eczeemklachten en de allergie nader ingevuld en eerst in hoger beroep is voldoende duidelijkheid ontstaan over de vraag in hoeverre zij met handschoenen de geduide functies kan verrichten. Nu de Raad de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk acht bestaat er aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
5. Bij deze uitspraak is voor een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente geen grond.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat aanleiding, gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen. Deze kosten worden vastgesteld op € 992,- (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor de zitting, ter hoogte van € 496,- per punt). Voorts komen de kosten van de door betrokkene ingeschakelde deskundigen ter hoogte van € 2.490,- (€ 740,- plus € 1.750,-) voor vergoeding in aanmerking.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 3 september 2013 in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten ter hoogte van € 3.482,-;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af;
  • bepaalt dat het Uwv aan betrokkene het in hoger beroep betaalde griffierecht ter hoogte van € 122,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en J. Riphagen en
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) M.D.F. de Moor

TM