ECLI:NL:CRVB:2016:4017
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstandsuitkering wegens vermogen en de beoordeling van dringende redenen
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die haar beroep ongegrond verklaarde. Appellante ontving sinds 9 september 2004 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Na het overlijden van haar vader op 4 oktober 2013 en de daaropvolgende uitkering van de erfenis, heeft het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden besloten om de bijstand met ingang van 5 oktober 2013 in te trekken. Tevens heeft het college de kosten van bijstand over de periode van 5 oktober 2013 tot en met 31 augustus 2014 teruggevorderd, omdat het eigen vermogen van appellante het vrij te laten vermogen overstijgt.
Appellante heeft in hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd als in de eerdere procedure. Ze stelde dat ze door een medische fout van haar tandarts in een uitzonderlijke situatie verkeert en dat het college op basis van deze situatie van terugvordering had moeten afzien. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Dringende redenen kunnen slechts bestaan in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering, en deze moeten in incidentele gevallen worden beoordeeld. De Raad concludeert dat de problematiek van appellante niet het gevolg is van de terugvordering zelf.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de vordering van appellante af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 11 oktober 2016.