ECLI:NL:CRVB:2016:4020

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
16/4556 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding bij ingetrokken verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om proceskostenvergoeding. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.J. Brosius, had een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Deze uitspraak verklaarde het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk omdat het griffierecht niet tijdig was voldaan. Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking De Bevelanden had op 10 mei 2016 de bijstandsverlening aan verzoeker ingetrokken, wat leidde tot het indienen van bezwaar en het verzoek om voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening geen betrekking had op een uitspraak waartegen hoger beroep was ingesteld. Hierdoor was er geen rechtsgrond voor het verzoek om proceskostenvergoeding. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoeker geen kosten heeft gemaakt die redelijkerwijs voor vergoeding in aanmerking komen, aangezien het verzoek om voorlopige voorziening ongegrond was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten afgewezen en verwezen naar de mogelijkheid voor verzoeker om het betaalde griffierecht te verhalen op het dagelijks bestuur.

De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzieningenrechter Y.J. Klik en griffier R.B.E. van Nimwegen.

Uitspraak

16/4556 PW-VV
Datum uitspraak: 25 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om voorlopige voorziening tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 juli 2016, 16/3935
Partijen:
[naam] te [woonplaats] (verzoeker)
het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking De Bevelanden (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking De Bevelanden oefent het dagelijks bestuur met ingang van 1 januari 2015 de bevoegdheden op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), thans Participatiewet (PW), uit die voorheen werden uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes. In deze uitspraak wordt onder het dagelijks bestuur tevens verstaan het college van burgemeester en wethouders van Goes.
Namens verzoeker heeft mr. J.J. Brosius, advocaat, bij brief van 8 juli 2016 een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 10 mei 2016 heeft het dagelijks bestuur de aan verzoeker verleende bijstand ingevolge de PW op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van
1 mei 2016 ingetrokken.
1.2.
Verzoeker heeft bij brief van 16 juni 2016 tegen dit besluit bezwaar gemaakt en tevens bij brief van gelijke datum de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft dit verzoek bij uitspraak van 7 juli 2016 niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig voldoen van het griffierecht.
1.3.
Bij besluit van 28 juli 2016 heeft het dagelijks bestuur, voor zover thans van belang, het besluit van 10 mei 2016 ingetrokken.
1.4.
Bij brief van 10 augustus 2016 heeft verzoeker het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken, met gelijktijdig verzoek om het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten.
1.5.
Bij brief van 29 augustus 2016 heeft het dagelijks bestuur een reactie op het onder 1.4 genoemde verzoek ingezonden.
2. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Ingevolge artikel 8:84, vijfde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan in geval van intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
2.2.
Artikel 8:75, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
2.3.
Thans ligt voor de beantwoording van de vraag of aanleiding bestaat het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. Die vraag wordt ontkennend beantwoord. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.4.
Allereerst wordt vastgesteld dat met betrekking tot de uitspraak waarvan een voorlopige voorziening werd gevraagd geen hoger beroep is ingesteld. Verzoeker heeft zich op 8 juli 2016 met zijn verzoekschrift gericht tot de voorzieningenrechter van de Raad. Bij brief van
29 juli 2016 gericht aan de voorzieningenrechter heeft hij uitdrukkelijk laten weten dat hij bij de Raad alleen een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingediend en dat in de bodemprocedure nog bezwaar loopt bij het dagelijks bestuur. Nu uit het voorgaande niet anders kan worden geconcludeerd dan dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen geen betrekking heeft op een uitspraak waartegen bij de Raad hoger beroep is ingesteld, verzet artikel 8:81, eerste lid, juncto artikel 8:108, eerste lid, van de Awb zich tegen het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5.
Voorts wordt vastgesteld dat de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 7 juli 2016 een uitspraak is als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Awb. Ingevolge artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb kan tegen een dergelijke uitspraak geen hoger beroep worden ingesteld.
2.6.
In weerwil van wat onder 2.4 en 2.5 is overwogen heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet hierop niet gesproken kan worden van kosten die verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van zijn voorlopige voorziening in de onder 2.2 bedoelde zin.
2.7.
Uit 2.4 tot en met 2.6 volgt dat het verzoek om het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten van verzoeker dient te worden afgewezen.
3. Het verzoek is gelet op het hiervoor overwogene kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.
4. Met betrekking tot de namens verzoeker gevraagde vergoeding van het betaalde griffierecht, wijst de voorzieningenrechter erop dat verzoeker zich op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:82, zesde lid, van de Awb tot het dagelijks bestuur kan wenden.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om het dagelijks bestuur te veroordelen in de proceskosten van verzoeker af.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) R.B.E. van Nimwegen

HD