ECLI:NL:CRVB:2016:4029
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand en aanspraak op onverdeelde boedel in het kader van de Participatiewet
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht aan appellante, die bijstand ontving van 6 augustus 2008 tot en met 30 juni 2009. De terugvordering is gebaseerd op het feit dat appellante een aanzienlijk bedrag heeft ontvangen uit de boedelscheiding met haar voormalige echtgenoot, wat het vrij te laten vermogen overschrijdt. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde.
De Raad stelt vast dat appellante bij de aanvang van de bijstandverlening aanspraak had op haar aandeel in de onverdeelde boedel. Ondanks dat appellante in eerste instantie geen overschrijding van het vrij te laten vermogen kon aantonen, oordeelt de Raad dat de terugvordering op basis van de later verkregen middelen uit de boedelscheiding gerechtvaardigd is. De Raad verwijst naar artikel 58 van de Participatiewet, dat het college toestaat om kosten van bijstand terug te vorderen indien de bijstand onverschuldigd is betaald.
Appellante heeft ook aangevoerd dat het college in een eerder stadium had moeten afzien van terugvordering, maar de Raad oordeelt dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor deze claim. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak wordt openbaar gedaan op 25 oktober 2016.