ECLI:NL:CRVB:2016:4035

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
15/7940 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van bijstand wegens verzwegen autohandel en schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarbij de rechtbank het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 24 juni 2005 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Naar aanleiding van een signaal dat appellant vermogen heeft op een van zijn bankrekeningen, heeft de gemeente Nijmegen een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek heeft aangetoond dat appellant in de periode van 29 maart 2006 tot 4 september 2014 in totaal vierendertig kentekens op zijn naam heeft gehad, waarvan de meeste slechts kortstondig geregistreerd waren. Het college heeft op basis van deze bevindingen besloten om de bijstand van appellant te herzien en in te trekken voor verschillende maanden, en heeft tevens de kosten van bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 16.040,66.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er sprake is van autohandel, omdat appellant kentekens op zijn naam heeft gehad en deze auto’s heeft overgedragen aan derden. De Raad stelt vast dat appellant niet heeft voldaan aan zijn wettelijke inlichtingenverplichting door de transacties niet te melden, wat een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij recht had op bijstand in de betreffende periode, en zijn verklaring over de verkoop van de auto’s is onvoldoende onderbouwd. De Raad bevestigt daarom de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

15/7940 WWB
Datum uitspraak: 25 oktober 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 oktober 2015, 15/865 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.L.O van de Waarsenburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 30 augustus 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 24 juni 2005 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van een IB-signaal dat appellant vermogen heeft op een van zijn bankrekeningen hebben medewerkers van het Bureau Handhaving van de gemeente Nijmegen (medewerkers) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader is dossieronderzoek gedaan, via Suwinet informatie ingewonnen bij de Dienst Wegverkeer (RDW), informatie opgevraagd bij appellant en is appellant gehoord. De medewerkers hebben vastgesteld dat in de periode van 29 maart 2006 tot 4 september 2014 in totaal vierendertig kentekens op naam van appellant geregistreerd hebben gestaan. De meeste kentekens hebben twee tot drie weken op zijn naam gestaan. Daarbij hebben de medewerkers geconstateerd dat, met uitzondering van zes kentekens, steeds één of meerdere kentekens gelijktijdig op naam van appellant hebben gestaan en dat acht registraties door export zijn beëindigd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 16 oktober 2014.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
25 november 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 januari 2015 (bestreden besluit), de bijstand van appellant te herzien over de maanden mei 2007, juni 2007,
augustus 2007, september 2007, juli 2008, december 2008, juni 2009, juli 2010, juli 2013, oktober 2013, december 2013, januari 2014 en over de maanden maart 2007, juli 2007, september 2008, januari 2009, juli 2014 en september 2014 in te trekken. Daarnaast heeft het college de kosten van bijstand tot een bedrag van € 16.040,66 van appellant teruggevorderd. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant, zonder daarvan melding te hebben gemaakt, in de periode van 1 maart 2006 tot 4 september 2014 negenentwintig kentekens op zijn naam heeft gehad en met de betreffende voertuigen transacties heeft verricht. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld in de maanden maart 2007, juli 2007, september 2008, januari 2009, juli 2014 en september 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan appellant stelt, is hier sprake van autohandel. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 21 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR0109) is daarvan sprake indien een bijstandsgerechtigde gedurende een betrekkelijk korte periode kentekens op zijn naam heeft gehad en de bij die kentekens behorende auto’s heeft overgedragen aan derden, al dan niet voor gebruik in het buitenland. Van een transactie is sprake als een kenteken aan een derde wordt overgedragen. De datum met ingang waarvan het kenteken niet langer op naam van de betreffende bijstandsgerechtigde staat, is de datum waarop de transactie heeft plaatsgevonden. Het aanbieden van auto’s voor sloop is gelijk te stellen met overdracht aan derden.
4.2.
Vaststaat dat in de periode van 1 maart 2006 tot 4 september 2014 vierendertig kentekens op naam van appellant geregistreerd hebben gestaan. Van de negenentwintig kentekens die het college aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, varieert de duur van de registratie op naam van appellant van één dag tot zes maanden. Uit 1.2 volgt dat sprake was van overlap van registraties en dat acht registraties door export zijn beëindigd. Uit de kentekenregistratie van de RDW en de schriftelijke verklaringen van appellant, die het college heeft ontvangen op 4 september 2014 en 21 oktober 2014, blijkt dat de betreffende auto’s na beëindiging van de registratie op naam van appellant deels voor de sloop zijn aangemeld en dat een aantal is verkocht. Onder deze omstandigheden is aannemelijk dat, anders dan appellant stelt, geen sprake is van eigen gebruik maar van op geld waardeerbare transacties die hebben plaatsgevonden op de datum met ingang waarvan een kenteken niet langer op naam van appellant stond geregistreerd. Appellant heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
4.3.
Voor appellant had redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de transacties van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Door het college hiervan niet op de hoogte te stellen, heeft appellant de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden.
4.4.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad. Hij is daarin niet geslaagd. De enkele niet onderbouwde verklaring van appellant, waarin hij bedragen noemt waarvoor hij diverse auto's heeft verkocht, is daarvoor onvoldoende.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van C.A.W Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2016.
(getekend) P.W. van Straalen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD