ECLI:NL:CRVB:2016:4035
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en intrekking van bijstand wegens verzwegen autohandel en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarbij de rechtbank het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 24 juni 2005 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Naar aanleiding van een signaal dat appellant vermogen heeft op een van zijn bankrekeningen, heeft de gemeente Nijmegen een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek heeft aangetoond dat appellant in de periode van 29 maart 2006 tot 4 september 2014 in totaal vierendertig kentekens op zijn naam heeft gehad, waarvan de meeste slechts kortstondig geregistreerd waren. Het college heeft op basis van deze bevindingen besloten om de bijstand van appellant te herzien en in te trekken voor verschillende maanden, en heeft tevens de kosten van bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 16.040,66.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er sprake is van autohandel, omdat appellant kentekens op zijn naam heeft gehad en deze auto’s heeft overgedragen aan derden. De Raad stelt vast dat appellant niet heeft voldaan aan zijn wettelijke inlichtingenverplichting door de transacties niet te melden, wat een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij recht had op bijstand in de betreffende periode, en zijn verklaring over de verkoop van de auto’s is onvoldoende onderbouwd. De Raad bevestigt daarom de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.