ECLI:NL:CRVB:2016:41

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
14/2897 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam om zijn aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) buiten behandeling te stellen. Appellant had zich op 10 april 2013 gemeld voor bijstand en na een intakegesprek op 11 april 2013 zijn aanvraag op 7 mei 2013 ingediend. Het college heeft appellant op 8 mei 2013 een voorschot van € 713,86 toegekend, maar verzocht om aanvullende bewijsstukken, waaronder bankafschriften, die voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk waren. Appellant heeft echter niet tijdig de gevraagde bankafschriften overgelegd, wat leidde tot de beslissing van het college op 5 juni 2013 om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Dit besluit werd later door het college bevestigd.

De rechtbank Rotterdam heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan en heeft betoogd dat het college onterecht zijn aanvraag buiten behandeling heeft gesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, met inachtneming van de relevante bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeert dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandelingstelling gebruik heeft kunnen maken, omdat appellant niet de benodigde gegevens heeft verstrekt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

14/2897 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
17 april 2014, 13/5259 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kuijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2015. Voor appellant is verschenen mr. Kuijer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R. Duivenvoorde.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich 10 april 2013 gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 11 april 2013 heeft een intakegesprek plaatsgevonden en is aan appellant een formulier ‘Klantbescheiden’ meegegeven, waarop is aangegeven welke bewijsstukken hij dient over te leggen. Op 7 mei 2013 heeft appellant de aanvraag ingediend.
1.2.
Bij besluit van 8 mei 2013 heeft het college aan appellant een voorschot van € 713,86 toegekend.
1.3.
Bij brief van 21 mei 2013 heeft het college appellant opnieuw verzocht om - nu uiterlijk op 31 mei 2013 - de in de brief genoemde stukken over te leggen, waaronder bankafschriften vanaf 1 januari 2013 van alle rekeningen waarover appellant kan beschikken. In die brief heeft het college medegedeeld dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen als appellant niet tijdig reageert of niet alle gevraagde gegevens inlevert.
1.4.
Bij besluit van 5 juni 2013 heeft het college de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant geen afschriften heeft overgelegd van rekening …476 (bankrekening 1) en dat op de internetuitdraaien van
rekening …416 (bankrekening 2) geen saldi vermeld staan. Bij besluit van 6 juni 2013 heeft het college het aan appellant verstrekte voorschot teruggevorderd.
1.5.
Bij besluit van 6 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 5 juni 2013 en 6 juni 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2,
tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Vaststaat dat appellant, ook binnen de geboden hersteltermijn, geen afschriften van bankrekening 1 heeft overgelegd en dat de internetuitdraaien van bankrekening 2 geen saldi vermelden. Niet in geschil is dat deze gegevens van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand. In geschil is de vraag of het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag gebruik heeft gemaakt.
4.3.
Anders dan appellant betoogt, heeft het college met de brief van 21 mei 2013 voldoende inzichtelijk gemaakt welke informatie nog ontbrak. Er is duidelijk aangegeven dat appellant alle afschriften vanaf 1 januari 2013 van alle rekeningen waarover hij kon beschikken moest overleggen. Dat het nummer van bankrekening 1 niet specifiek is genoemd, doet hier niet aan af. Ook de stelling dat appellant er niet aan heeft gedacht om de afschriften van bankrekening 1 in te leveren, omdat er amper transacties op deze rekening plaatsvonden, maakt niet dat het college niet bevoegd was tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag. Bovendien blijkt uit de afschriften die appellant bij zijn bezwaarschrift heeft gevoegd, dat op bankrekening 1, in ieder geval sinds medio maart 2013 zeer frequent transacties plaatsvonden.
4.4.
De stelling van appellant dat het college telefonisch contact met hem had moeten opnemen teneinde hem nogmaals in de gelegenheid te stellen de gevraagde stukken over te leggen, wordt niet gevolgd. Met de brief van 21 mei 2013 is appellant al een herstelmogelijkheid gegeven. Het college hoefde appellant niet nog een keer in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag aan te vullen.
4.5.
Het enkele feit dat appellant tijdens de bezwaarfase, in het kader van een nieuwe bijstandsaanvraag, alsnog de gevraagde stukken heeft overgelegd, doet aan het vorenstaande niet af. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 28 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9403) brengt de aard en de inhoud van een besluit tot buitenbehandelingstelling van een aanvraag om bijstand mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na dat besluit alsnog zijn verstrekt. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om van dit uitgangspunt af te wijken.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het college in redelijkheid van de bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. Gelet hierop behoeven de door het college opgevraagde afschriften van bankrekening 2 geen bespreking.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) J.L. Meijer

HD