Uitspraak
24 april 2015, 14/9785 (aangevallen uitspraak)
drs. R. Spanjer.
OVERWEGINGEN
7 februari 2013 heeft appellant zich ziek gemeld met nekklachten.Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
26 november 2013 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. De verzekeringsarts heeft de mogelijkheden en beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens op basis van een drietal geselecteerde functies berekend dat appellant met passend werk meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 15 januari 2014 vastgesteld dat appellant vanaf 7 maart 2014 (datum in geding) geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
26 november 2013 zijn neergelegd. Van belang daarbij is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat uit de door appellant in bezwaar overgelegde stukken blijkt dat kennelijk geen sprake is van een nekhernia zoals nog werd aangenomen door de verzekeringsarts. Om die reden kan volgens deze verzekeringsarts dan ook niet aangenomen worden dat de belastbaarheid van appellant zou zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is verder overtuigend ingegaan op een in de bezwaarfase overgelegde brief van revalidatiearts R. Smeets van 13 juni 2013, die heeft geconcludeerd dat sprake is van veel catastrofale attributies en status na PTSS. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep vraagt een neiging tot catastroferen juist niet om bevestiging, maar om het leren verwerven van reële cognities en juiste attributies.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 8 september 2014;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.480,-.
N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016.