ECLI:NL:CRVB:2016:4205

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2016
Publicatiedatum
3 november 2016
Zaaknummer
15/7990 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening aan dakloze op basis van onduidelijke verblijfplaats

In deze zaak heeft appellant, die dakloos was, op 28 juli 2014 een aanvraag voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand ingediend. Hij heeft op een formulier aangegeven op twee adressen te verblijven, maar heeft later gemeld dat hij niet langer op deze adressen terecht kon. De Dienst Werk en Inkomen (DWI) heeft met appellant afgesproken dat hij dagelijks zijn verblijfplaats zou doorgeven via sms. Echter, er zijn geen sms-berichten ontvangen door de DWI, ondanks een eerdere waarschuwing. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag op 30 oktober 2014 afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de informatieverplichting. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard op 4 maart 2015.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat de inhoud van de sms-berichten onvoldoende concreet was om de verblijfplaats van appellant vast te stellen. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het aan de aanvrager is om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht oordeelde dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld, omdat appellant niet aan zijn medewerkingsverplichting had voldaan. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

15/7990 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 oktober 2015, 15/2215 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.C. Gelok, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2016. Namens appellant is
mr. Gelok verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. B.A. Veenendaal.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 28 juli 2014 gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Appellant was toen dakloos. Op 12 september 2014 heeft hij op het door hem ondertekende formulier “Opgave verblijfslocatie(s) dak-thuisloze” aangegeven op een adres bij zijn zus in [woonplaats] en op een adres bij een vriend in [plaatsnaam] te verblijven. Op 25 september 2014 heeft hij aan de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) doorgegeven dat hij niet langer op deze adressen terecht kon. Vervolgens is door een medewerker van DWI, [Naam D.] ([D.]), op 9 oktober 2014 met appellant afgesproken dat hij de komende vier weken dagelijks aan [D.] sms’t waar hij verblijft en de nacht doorbrengt, zodat dit zo nodig kan worden gecontroleerd. Uit de rapportage van
27 oktober 2014 kan worden afgeleid dat appellant in de voorafgaande periode een enkele maal telefonisch contact heeft opgenomen met de DWI en dat door [D.], ondanks een op
17 oktober 2014 gegeven waarschuwing, geen sms-berichten zijn ontvangen.
1.2.
Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant niet heeft voldaan aan de nadere met hem besproken informatieverplichting, zodat het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.3.
Bij besluit van 4 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 30 oktober 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, nog daargelaten of verweerder de gestelde sms-berichten heeft ontvangen, de inhoud van die berichten (die uit zeven afdrukken van het scherm van de mobiele telefoon van appellant zouden blijken) onvoldoende concreet is om de feitelijke verblijfplaats van appellant - en daarmee zijn recht op bijstand - vast te kunnen stellen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen, onder meer over zijn woon- en verblijfplaats. Naar vaste rechtspraak (uitspraak van 13 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:15) kan ook van iemand die stelt dak- of thuisloos te zijn worden gevergd dat hij tijdig controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.
Anders dan appellant meent kon de rechtbank in dit geval in het midden laten of voldoende is komen vast te staan dat appellant conform de gemaakte afspraak sms-berichten heeft verstuurd naar [D.] en op wie de bewijslast rust voor de verzending en/of ontvangst van die berichten. Uit de niet bestreden inhoud van - de in beroep overgelegde (beweerdelijke) afdrukken van die - berichten valt immers af te leiden dat anders dan afgesproken niet dagelijks berichten zijn verzonden en uit die berichten valt evenmin af te leiden wat de concrete feitelijke verblijfplaats van appellant op de betreffende data is geweest. Met de rechtbank, en met overneming van de daartoe gebezigde gronden, moet dan ook worden geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op bijstand van appellant ten tijde in geding niet was vast te stellen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD