ECLI:NL:CRVB:2016:4220

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2016
Publicatiedatum
4 november 2016
Zaaknummer
15/1180 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die wegens lage rugklachten niet in staat zou zijn om te werken. Appellant, die als snackbarmedewerker werkte, heeft in 2010 een uitkering aangevraagd op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en heeft zijn aanvraag afgewezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten. Hij heeft betoogd dat er informatie opgevraagd had moeten worden bij de neurochirurg en dat de geselecteerde functies niet passen bij zijn belastbaarheid. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat er geen reden is om te twijfelen aan hun bevindingen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn, en dat de beperkingen die zijn vastgesteld door de verzekeringsartsen voldoende zijn onderbouwd.

De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep niet gevolgd en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeert dat appellant in staat is om de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de functies waarop de schatting berust, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/1180 WIA
Datum uitspraak: 4 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 januari 2015, 13/2092 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.D. van Doorn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Doorn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als snackbarmedewerker in een omvang van
24 uur per week. Op 7 augustus 2010 is hij uitgevallen wegens lage rug(pijn)klachten met uitstraling naar de benen. Appellant heeft een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 7 november 2012 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 23 november 2012 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit berust op het standpunt dat appellant wegens zijn rugklachten weliswaar beperkingen heeft maar in staat is tot het vervullen van de voor hem geselecteerde functies, waarbij het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 0%.
1.2.
Bij besluit van 2 april 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv, na een beoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bezwaar dat appellant heeft gemaakt tegen het besluit van 7 november 2012, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een onzorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep nu deze de onderzoeksmethoden en bevindingen duidelijk en inzichtelijk heeft gerapporteerd. De verzekeringsarts heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien informatie op te vragen bij de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar telefonisch contact met de fysiotherapeut gehad en heeft dit betrokken bij de heroverweging. Ook de brieven van de neuroloog zijn in deze heroverweging betrokken. Omdat er al informatie van de behandelaars beschikbaar was, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep nadere informatie had moeten opvragen.
2.2.
Voorts heeft de rechtbank de conclusies van de verzekeringsartsen onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd op alle gronden en heeft de in beroep door appellant overgelegde informatie van de huisarts, bestaande uit brieven van de anesthesioloog-pijnspecialist, betrokken en gewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd meegewogen dat er geen evidente aanwijzingen zijn gevonden voor een wortelprikkelsyndroom en dat van een operatie weinig effect valt te verwachten. Daarom is appellant in 2013 doorverwezen naar een uitgebreid revalidatietraject om te leren omgaan met chronische pijn. Met de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 oktober 2012, zoals vastgesteld door de verzekeringsarts, is in voldoende mate rekening gehouden met de klachten van appellant. Voor het aannemen van meer beperkingen ontbreekt een medische onderbouwing.
2.3.
Tot slot is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich onveranderd op het standpunt gesteld dat het Uwv een onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat onvoldoende rekening is gehouden met de (pijn)klachten. Er had informatie opgevraagd moeten worden bij de neurochirurg om hem te bevragen waarom deze appellant begin 2011 niet heeft willen opereren temeer omdat volgens de, telefonische opgevraagde informatie van de, fysiotherapeut sprake is van een restwortelprikkeling. Deze informatie van de fysiotherapeut is niet inzichtelijk in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gewogen. Dat bij appellant sprake is van serieuze (pijn)klachten blijkt ook uit de informatie van de pijnpoli waar hij pijnblokkades heeft gehad. Ten onrechte is het feit dat de arbo-arts op 27 maart 2012 en op de eindevaluatie van
1 augustus 2012 heeft aangegeven dat appellant geen benutbare mogelijkheden heeft, niet betrokken bij de WIA-beoordeling. De geselecteerde functies overschrijden, gelet op hun belasting, de belastbaarheid van appellant op de items duwen, trekken, tillen, staan en traplopen. Ter zitting is opgemerkt dat de geselecteerde functies veel vergelijking vertonen met het, ongeschikt geachte, eigen werk omdat in de functies evenals in het eigen werk, het werk veelal staand dient te worden verricht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft gesteld over zijn belastbaarheid vormt in overwegende mate een herhaling van wat in beroep en bezwaar naar voren is gebracht. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht, waarbij zij anamnese hebben afgenomen, lichamelijk en psychisch onderzoek en dossierstudie hebben verricht, informatie van de behandelend sector hebben betrokken en gewogen. Dat het Uwv nadere informatie bij de neurochirurg had moeten vragen waarom deze van operatief ingrijpen heeft afgezien begin 2011, wordt niet gevolgd. Deze informatie ligt besloten in de brief van 23 februari 2012 van de neuroloog waarin is opgenomen dat de neurochirurg geen aanwijzingen heeft gevonden voor een radiculair syndroom en de bevindingen op de MRI-scan niet verklarend zijn voor de klachten van appellant.
4.2.
Ook het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen, wordt onderschreven. Appellant beschikt over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts heeft rekening houdend met de onderzoeksbevindingen en de rugklachten, beperkingen vastgesteld in de rubrieken 3, 4 en 5 van de FML en appellant beperkt geacht voor fysiek zware, rugbelastende werkzaamheden. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gerapporteerd waarom hij geen argumenten heeft gezien om meer beperkingen voor de rugklachten aan te nemen. De informatie van de behandelend sector waaronder die van de fysiotherapeut, zoals die uit de stukken blijkt, is uitdrukkelijk betrokken en gewogen. Gewezen wordt op het rapport van 26 februari 2013 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In beroep is de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapporten van 14 mei en 25 juni 2013 en 24 januari 2014, gemotiveerd ingegaan op de gronden en op de door appellant overgelegde medische stukken.
4.3.
De in hoger beroep aangevoerde grond dat de arbo-arts appellant op 27 maart 2012 tijdelijk niet belastbaar achtte in het eigen of aangepast werk alsmede in de eindevaluatie op
1 augustus 2012 heeft gesteld dat appellant geen benutbare mogelijkheden heeft, slaagt niet. Uit het actueel oordeel Arboned van 27 maart 2012 blijkt dat de bedrijfsarts appellant op dat moment niet geschikt achtte voor het eigen werk maar wel voor ander passend werk mits rekening gehouden worden met de beperkingen. Het formulier “eind-evaluatie” van
1 augustus 2012 waarnaar appellant verwijst betreft een eind-evaluatie van de werkgever. Dit formulier maakt, naast een oordeel van de werknemer, onderdeel uit van stukken die als bijlagen worden meegezonden met de WIA-aanvraag aan het Uwv. De werkgever kan in dit formulier kenbaar maken wat zijn mening is met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van appellant. De werkgever heeft aangegeven dat zijn werknemer geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Dit is een standpunt van de werkgever en niet van een bedrijfsarts.
4.4.
Nu appellant in hoger beroep geen objectief medische informatie heeft ingebracht die twijfel oproept aan de juistheid van de beperkingen die de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen, wordt de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde medische beperkingen moet hij in staat worden geacht de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de functies waarop de schatting berust. Bij rapport van 19 maart 2013 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend toegelicht dat de geselecteerde functies vallen binnen de belastbaarheid van appellant. Dat deze functies gelijkenis vertonen met het eigen werk van appellant wordt niet onderschreven. Deze functies zijn geselecteerd juist op basis van en rekening houdend met de beperkingen zoals vastgelegd in de FML van 15 oktober 2012 waarin onder meer beperkingen ten aanzien van het “staan” zijn neergelegd.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
4 november 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.G.A.H. Toma

TM