ECLI:NL:CRVB:2016:4300

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
13/4502 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag van een nabestaandenuitkering onder de Algemene nabestaandenwet (ANW)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellante, die een nabestaandenuitkering ontving na het overlijden van haar echtgenoot, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van deze uitkering door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op basis van haar arbeidsongeschiktheid. De Svb had vastgesteld dat appellante niet meer dan 45% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de intrekking van de uitkering. Appellante betwistte deze beslissing en voerde aan dat haar beperkingen waren onderschat en verzocht om een onafhankelijk medisch deskundige.

De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was. De verzekeringsarts van het Uwv had voldoende rekening gehouden met de beperkingen van appellante en de rapporten die in het dossier waren opgenomen, waren zorgvuldig en consistent. De Raad oordeelde dat er geen reden was om een onafhankelijk deskundige aan te stellen, omdat de medische informatie die door appellante was ingebracht geen nieuwe feiten bevatte die de eerdere conclusies konden ondermijnen.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en oordeelde dat het bestreden besluit in stand kon blijven. De Raad concludeerde dat appellante op de datum in geding medisch geschikt was om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks haar beperkingen.

Uitspraak

13/4502 ANW
Datum uitspraak: 11 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 juli 2013, 12/2243 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Cornelisse. De Svb is niet verschenen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om de Svb in de gelegenheid te stellen te reageren op een ter zitting ingebrachte brief.
De Svb heeft een reactie ingediend waarop appellante haar zienswijze heeft ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellante is, na het overlijden van haar echtgenoot [in] 2008, een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend. Omdat het jongste kind van appellante op [datum] 2011 18 jaar werd, heeft de Svb bij besluit van
29 april 2011 de nabestaandenuitkering met ingang van 1 juli 2011 ingetrokken. In dat besluit is vermeld dat indien appellante 45% of meer arbeidsongeschikt is zij nog wel in aanmerking kan komen voor een nabestaandenuitkering.
1.2.
Appellante heeft de Svb bericht dat zij zich meer dan 45% arbeidsongeschikt acht. Op verzoek van de Svb heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vervolgens een medisch onderzoek verricht. Op grond van de bevindingen van dat medisch onderzoek heeft het Uwv de Svb geadviseerd appellante aan te merken als arbeidsongeschikte in de zin van de ANW. Daarbij is meegedeeld dat gebleken is dat er mogelijk een wijziging in de medische situatie zal optreden en is geadviseerd in januari 2012 een herbeoordeling te laten uitvoeren. Op basis van dit advies heeft de Svb bij besluit van 10 juni 2011 de nabestaandenuitkering met ingang van 1 juli 2011 voortgezet.
1.3.
In het kader van een herbeoordeling van appellantes aanspraken op een ANW-uitkering heeft de Svb op 15 februari 2012 aan het Uwv verzocht te onderzoeken of appellante arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW. Het Uwv heeft op 19 april 2012 advies uitgebracht aan de Svb. Het advies, gebaseerd op medisch en arbeidskundig onderzoek, houdt in dat appellante niet arbeidsongeschikt is. Volgens de verzekeringsarts van het Uwv heeft appellante psychische en lichamelijke beperkingen, maar arbeidskundig onderzoek heeft tot de conclusie geleid dat appellante met haar beperkingen in staat wordt geacht de voor haar geselecteerde functies te vervullen. Op grond hiervan heeft de Svb bij besluit van 26 april 2012 appellante ervan in kennis gesteld dat zij vanaf 30 april 2012 geen recht heeft op een nabestaandenuitkering wegens arbeidsongeschiktheid, omdat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt wordt geacht. De Svb heeft bij besluit van 2 mei 2012 het besluit van
26 april 2012 ingetrokken en daarbij te kennen gegeven dat appellante eerst vanaf 30 juni 2012 geen recht meer heeft op een nabestaandenuitkering.
1.4.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft zich na hernieuwd medisch onderzoek kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts bij appellante vastgestelde beperkingen. Vervolgens heeft de Svb bij beslissing op bezwaar van 4 oktober 2012 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 mei 2012 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is. De verzekeringsarts heeft bij het opstellen van de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening gehouden met de beperkingen van appellante. Met de ingebrachte rapporten van het Uwv heeft de Svb toereikend gemotiveerd waarom appellante ondanks haar medische beperkingen in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat. Zij acht zich niet in staat de voor haar geselecteerde functies te verrichten. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst appellante onder meer naar het rapport van A-REA van 28 oktober 2013 waarin op verzoek van de gemeente Deventer verslag wordt gedaan van een medisch en arbeidskundig belastbaarheidsonderzoek. Appellante verzoekt de Raad een onafhankelijke medische deskundige te benoemen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit er geen grond is voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts van het Uwv in acht genomen medische beperkingen van appellante, zoals neergelegd in de FML van 7 maart 2012. De verzekeringsarts heeft na psychisch onderzoek lichte afwijkingen geconstateerd en een aantal beperkingen aangenomen. Verder is appellante beperkt geacht voor onder meer zware fysieke arbeid. De brieven van de behandelend
GZ-psycholoog N.I. van Vliet van 12 en 28 maart 2012 zijn betrokken bij het onderzoek. Daarvan heeft de verzekeringsarts gezegd dat bij de vaststelling van de belastbaarheid rekening is gehouden met de door Van Vliet beschreven klachten en diagnoses. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich kunnen verenigen met de visie van de verzekeringsarts. Daarbij is te kennen gegeven dat de in bezwaar ingebrachte medische informatie geen nieuwe feiten bevat. In beroep heeft appellante informatie van de huisarts en van Van Vliet ingebracht. Daarover heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat ten opzichte van de reeds in het dossier aanwezige informatie er geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht. Er is dan ook geen aanleiding om de belastbaarheid te wijzigen. De rapporten van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn op zorgvuldige wijze tot stand gekomen, bevatten geen inconsistenties en zijn concludent. Appellante heeft in beroep en in hoger beroep geen objectieve medische gegevens overgelegd die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de bij voornoemde FML per datum in geding vastgestelde functionele mogelijkheden. Over het in hoger beroep ingebrachte rapport van A-REA heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 10 december 2013 onder meer vermeld dat het onderzoek geen betrekking heeft op de datum in geding. Dit standpunt kan worden onderschreven. De ter zitting ingebrachte brief van Van Vliet van 25 november 2015 heeft evenmin betrekking op de datum in geding en kan om die reden niet leiden tot een ander oordeel over de belastbaarheid van appellante. De Raad ziet – gelet op het vorenstaande – geen reden een onderzoek door een onafhankelijk deskundige te laten uitvoeren.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, zoals neergelegd in de FML, wordt met de Svb aangenomen dat appellante in medisch opzicht op de datum hier in geding geschikt was om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 25 juni 2014 de signaleringen aanvullend gemotiveerd en een aantal functies ongeschikt geacht. Hierdoor is de resterende verdiencapaciteit niet gewijzigd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft in het rapport van 25 juni 2014 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de resterende voorbeeldfuncties de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
4.4.
Omdat eerst in hoger beroep een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing is gegeven voor het bestreden besluit, is de conclusie dat dit besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, zodat dit besluit in zoverre in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat appellante hierdoor niet wordt benadeeld, zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb de schending van artikel 7:12 van die wet worden gepasseerd. Het bestreden besluit kan dus in stand worden gelaten en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd met verbetering van gronden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2016.
(getekend) E. Dijt
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NW