ECLI:NL:CRVB:2016:4305

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
15/137 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van eerdere intrekking van de WIA-uitkering en de beoordeling van nieuwe medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een eerdere intrekking van de WIA-uitkering van appellante. De Raad oordeelt dat het Uwv ten onrechte geen Amber-beoordeling heeft uitgevoerd en dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen vanuit dezelfde ziekteoorzaak. Appellante had eerder een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, maar het Uwv had vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat zij geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die relevant waren voor haar situatie op 30 november 2008. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er nieuwe medische omstandigheden zijn ontstaan na een val in december 2012, maar de Raad oordeelt dat deze omstandigheden niet leiden tot herziening van het eerdere besluit. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van gronden, en laat het bestreden besluit in stand onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

15/137 WIA
Datum uitspraak: 11 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 oktober 2014, 14/3034 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Zahi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 maart 2016 aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2016. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 18 februari 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat er voor appellante met ingang van 12 april 2010 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
Appellante heeft het Uwv op 18 november 2013 een aanvraagformulier voor een
WIA-uitkering aan het Uwv gestuurd waarin zij heeft vermeld dat zij vanaf 30 november 2008 niet in staat was om te werken.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 22 november 2013, onder verwijzing naar het onder 1.1 vermelde besluit, afwijzend beslist op de onder 1.2 vermelde aanvraag.
1.4.
Bij besluit van 25 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 november 2013 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellante ter onderbouwing van haar aanvraag en het bezwaar geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die betrekking hebben op de situatie op
30 november 2008.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb die betrekking hebben op de situatie op 30 november 2008. Naar het oordeel van de rechtbank kan de val van de trap in december 2012, derhalve na de vorige procedure waarbij de arbeidsongeschiktheid per 12 april 2010 werd beoordeeld, en de mogelijke verslechtering van appellantes situatie als gevolg daarvan niet leiden tot herziening van het besluit van 18 februari 2010.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen omdat het Uwv voorbij is gegaan aan de bezwaargrond van appellante dat er per december 2012 sprake is van nieuwe medische omstandigheden. Als gevolg van de val van de trap kampt appellante met chronische schouder- en bekkenklachten. De situatie is sinds het besluit van 18 februari 2010 wezenlijk verslechterd. Appellante kampt inmiddels ook met depressieve klachten en PTSS-klachten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante informatie van PsyQ uit 2014 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Gelet op wat is overwogen in de uitspraken van de Raad van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1 en ECLI:NL:CRVB:2015:2), dient in dit geding voorop te worden gesteld dat een aanvraag van een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gehele of gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met zo’n aanvraag kan worden beoogd dat wordt teruggekomen van het eerdere besluit (met ingang van de datum waarop dat eerdere besluit zag), dat toepassing wordt gegeven aan de regeling die ziet op toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), en dat wordt herzien voor de toekomst. Indien niet (volledig) helder is wat met een aanvraag is beoogd, ligt het op de weg van het Uwv daarover bij de aanvrager nadere informatie in te winnen. In genoemde uitspraken van 14 januari 2015 is verduidelijkt op welke wijze aanvragen door de aanvrager moeten worden onderbouwd en door het Uwv moeten worden beoordeeld, en hoe de bestuursrechter beslissingen van het Uwv toetst.
4.2.
Gezien het onder 4.1 overwogene, kan in deze zaak niet worden volstaan met de beantwoording van de vraag of appellante (tijdig) nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb heeft vermeld. Nu het Uwv bij het huidige bestreden besluit heeft verzuimd te beoordelen of appellante rechten ontleent aan artikel 55 van de Wet WIA, is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd, zodat dit besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Bezien zal worden of onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb het bestreden besluit in stand kan worden gelaten.
4.3.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht en op juiste gronden geoordeeld dat hetgeen appellante heeft vermeld bij haar aanvraag van 18 november 2013 en wat zij naar voren heeft gebracht in de bezwaarfase, niet is aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
4.4.
Er zijn voldoende gegevens beschikbaar om tot een eindoordeel te komen. Onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 maart 2016 is de Raad met het Uwv van oordeel dat er per latere datum geen sprake is van toegenomen beperkingen vanuit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor appellante de wachttijd voor de WIA doorliep.
4.5.
Nu gelet op hetgeen is overwogen bij 4.2 tot en met 4.4 het aan het bestreden besluit klevende gebrek – dat niet was beslist conform de strekking van de aanvraag – in hoger beroep alsnog is hersteld, wordt het bestreden besluit onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand gelaten. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd met verbetering van gronden.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2016.
(getekend) J.C. Borman
(getekend) L. Koper
IvR