ECLI:NL:CRVB:2016:4308

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
15/1949 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van nabestaandenuitkering op basis van de Algemene Nabestaandenwet (ANW)

In deze zaak heeft appellante een uitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet (ANW) aangevraagd na het overlijden van haar voormalige echtgenoot [A] op 3 juni 2013. De echtscheiding tussen appellante en [A] was officieel op 23 juni 1987. Appellante stelde recht te hebben op alimentatie en meer dan 45% arbeidsongeschikt te zijn. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft haar aanvraag afgewezen, omdat zij niet kon aantonen dat [A] verplicht was haar levensonderhoud te verschaffen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het bestreden besluit van de Svb vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat ook zij van mening was dat appellante niet als nabestaande kon worden aangemerkt.

In hoger beroep heeft appellante de afwijzing bestreden, met name het standpunt van de Svb dat zij niet ten minste 45% arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante niet kan worden aangemerkt als nabestaande in de zin van de ANW, omdat zij niet kan onderbouwen dat [A] verplicht was haar levensonderhoud te verschaffen. De Raad stelt vast dat de documenten die appellante heeft overgelegd, niet voldoen aan de eisen van artikel 4 van de ANW. Hierdoor komt appellante niet in aanmerking voor een ANW-uitkering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de vraag naar de arbeidsongeschiktheid van appellante niet verder behoeft te worden besproken.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken op 11 november 2016.

Uitspraak

15/1949 ANW
Datum uitspraak: 11 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 februari 2015, 14/4262 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Klootwijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Klootwijk heeft op 15 september 2016 nog nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2016. Namens appellante is mr. Klootwijk verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1. Appellante heeft een uitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet (ANW) aangevraagd wegens het overlijden van haar voormalige echtgenoot [naam voormalig echtgenoot A] ( [A] ) op
3 juni 2013. Zij heeft vermeld dat de echtscheiding tussen appellante en [A] officieel is geworden op 23 juni 1987. In de aanvraag heeft appellante voorts gesteld recht te hebben gehad op alimentatie en meer dan 45% arbeidsongeschikt te zijn. Op verzoek van de Svb is appellante onderzocht door medewerkers van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv heeft de Svb geadviseerd appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt te beschouwen. Haar aanvraag om een ANW-uitkering is bij besluit van 11 februari 2014 afgewezen. Bij besluit van 7 juli 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. In het verweerschrift bij de rechtbank heeft de Svb de vraag opgeworpen of appellante als nabestaande in de zin van de ANW aangemerkt kan worden. Ze was niet meer gehuwd met [A] ten tijde van zijn overlijden en onduidelijk is of hij verplicht was haar alimentatie te betalen. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek onvoldoende is geweest om het bestreden besluit op te kunnen baseren. Daarom heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd. Maar omdat de rechtbank met de Svb van oordeel is dat onvoldoende is komen vast te staan dat appellante aangemerkt moet worden als nabestaande in de zin van de ANW, laat zij de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand.
3. In hoger beroep heeft appellante met name het standpunt van de Svb bestreden dat zij niet tenminste 45% arbeidsongeschikt is. Daarnaast heeft appellante gesteld dat [A] wel alimentatie aan haar diende te voldoen, maar dat hij de betaling daarvan na enkele jaren heeft gestaakt als gevolg van zijn moeilijke financiële situatie.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In dit geding dient eerst de vraag beantwoord te worden of appellante aangemerkt kan worden als nabestaande in de zin van de ANW. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de ANW kan, voor zover hier van belang, appellante slechts als nabestaande worden aangemerkt indien [A] onmiddellijk voorafgaand aan zijn overlijden verplicht was levensonderhoud aan appellante te verschaffen. Deze plicht dient bovendien uit één van de, met name genoemde, officiële documenten te volgen. Appellante stelt niet meer in het bezit te zijn van de beschikking van de rechtbank waaruit de alimentatieplicht volgt. Naar zij stelt heeft [A] de eerste twee jaar na de echtscheiding wel alimentatie betaald maar is hij daar mee gestopt toen zijn financiële situatie verslechterde. Echter, ook dit kan zij niet met schriftelijke bewijzen onderbouwen. Nu appellante niet kan onderbouwen dat op [A] de verplichting rustte haar levensonderhoud te verschaffen, voldoet zij niet aan het bepaalde in artikel 4 van de ANW. Een brief van de Raad voor de Kinderbescherming is niet een in artikel 4 van de ANW genoemd document. Dit nog afgezien van het feit dat deze brief van 17 augustus 1989 over kinderalimentatie gaat. De brief van 14 januari 2000 van de gemeente Roosendaal over verhaal ingevolge de Algemene bijstandswet is evenmin een in artikel 4 van de ANW genoemd document. Appellante kan dus niet worden aangemerkt als nabestaande in de zin van de ANW, waardoor zij niet voor een ANW-uitkering in aanmerking komt. De vraag of het onderzoek naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante voldoende zorgvuldig is geweest, behoeft dan ook geen bespreking.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd zal worden.
5. Voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en M.A.H. van Dalen-van Bekkum en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2016.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) N. Veenstra
IvR