ECLI:NL:CRVB:2016:4342

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
14/3836 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand en griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland. De appellant had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van eigen bijdragen voor rechtsbijstand en griffierecht. De aanvragen werden afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, omdat deze niet tijdig waren ingediend. De Raad oordeelde dat de aanvragen betrekking hadden op kosten die waren opgekomen vóór de datum van indiening van de aanvragen, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigden.

De appellant had op 12 april 2013 en 3 februari 2014 aanvragen ingediend, maar de kosten waren al voor deze data ontstaan. De Raad bevestigde dat volgens vaste rechtspraak geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum van de aanvraag, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. De appellant kon deze bijzondere omstandigheden niet onderbouwen, waardoor de hoger beroepen niet slaagden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/3836 WWB, 15/2006 WWB
Datum uitspraak: 15 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van
28 mei 2014, 14/368 (aangevallen uitspraak 1) en 20 februari 2015, 14/3894 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Koenhen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

14.3836 WWB

1.1.
Appellant heeft op 12 april 2013 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van de eigen bijdragen voor rechtsbijstand en griffierecht.
1.2.
Bij besluit van 25 april 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 december 2013 (bestreden besluit 1), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat de aanvraag niet tijdig is ingediend, nu deze betrekking heeft op kosten die zijn opgekomen in de periode voorafgaand aan de aanvraag. Geen sprake is van bijzondere omstandigheden die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
1.3.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.

15.2006 WWB

1.4.
Appellant heeft op 3 februari 2014 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdragen voor rechtsbijstand en griffierecht.
1.5.
Bij besluit van 8 april 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 augustus 2014 (bestreden besluit 2), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat de aanvraag niet tijdig is ingediend, nu deze betrekking heeft op kosten die zijn opgekomen in de periode voorafgaand aan de aanvraag. Geen sprake is van bijzondere omstandigheden die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
1.6.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2 gekeerd voor zover deze betrekking hebben op de afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:BA6875) vloeit uit artikel 43, eerste lid, van de WWB voort dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
3.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2715) komen de kosten van rechtsbijstand op de dag dat de rechtsbijstandverlener het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand (RvR) tot verlening van de aangevraagde toevoeging heeft ontvangen. Dit betekent dat bijzondere bijstand voor een bij een toevoeging vastgestelde, door de rechtzoekende te betalen, eigen bijdrage uiterlijk op deze dag dient te worden aangevraagd. Op deze dag wordt de rechtzoekende geacht op de hoogte te zijn van de toevoeging en de eigen bijdrage, omdat die mede namens hem door de rechtsbijstandverlener is aangevraagd.
3.3.
De aanvraag van appellant van 12 april 2013 heeft betrekking op besluiten van de RvR tot verlening van toevoegingen die in de periode van 5 juni 2012 tot en met 25 januari 2013 aan de rechtsbijstandverlener zijn verzonden. De aanvraag om bijstand van 3 februari 2014 ziet op besluiten van de RvR tot verlening van toevoegingen die op 27 januari 2014 en
28 januari 2014 aan de rechtsbijstandverlener zijn verzonden. Nu appellant de aanvragen om bijzondere bijstand pas op 12 april 2013 en 3 februari 2014 heeft ingediend, heeft het college terecht het standpunt ingenomen dat de kosten van rechtsbijstand al voor de aanvragen zijn opgekomen en dat de aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage te laat zijn ingediend.
3.4.
De beroepsgrond dat sprake is van bijzondere omstandigheden die bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen is niet nader onderbouwd, zodat deze reeds om die reden niet slaagt.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken, voor zover aangevochten, moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) J.L. Meijer

HD