ECLI:NL:CRVB:2016:4353

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
15/4092 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die op 1 mei 2012 uitviel voor haar werk als managementassistente door psychische klachten en pijnklachten, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 21 november 2014. Dit besluit verklaarde het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 2 april 2014 ongegrond, waarin het Uwv had vastgesteld dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 29 april 2014.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was verricht en dat de medische beperkingen van appellante niet waren onderschat. Appellante was van mening dat zij volledig arbeidsongeschikt was, maar de rechtbank onderschreef het standpunt van de verzekeringsarts dat appellante benutbare mogelijkheden had. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de FML van 14 november 2014 onvoldoende rekening hield met haar psychische en fysieke klachten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het onderzoek naar de beperkingen van appellante zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de inschatting van de verzekeringsartsen en dat appellante met de vastgestelde beperkingen in staat moest worden geacht de betrokken functies te vervullen. De uitspraak werd gedaan zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/4092 WIA
Datum uitspraak: 16 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 mei 2015, 14/4563 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.J.M. van den Bos-Ackermans hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2016. Appellante en
mr. Van den Bos-Ackermans zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 1 mei 2012 uitgevallen voor haar werk als managementassistente door psychische klachten en pijnklachten.
1.2.
Bij besluit van 2 april 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 29 april 2014 op grond van artikel 54 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering.
1.3.
Bij besluit van 21 november 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 april 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsartsen hebben zich gebaseerd op eigen onderzoek en op de in het dossier aanwezige medische informatie, waaronder het zorgvoorstel van 18 december 2012 van de GGzE. Het standpunt van appellante dat zij volledig arbeidsongeschikt is, heeft de rechtbank niet onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat appellante benutbare mogelijkheden heeft, aangezien in haar geval niet één van de situaties zich voordoet als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Voorts zijn de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 november 2014 vastgelegde medische beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid niet onderschat. De verzekeringsartsen hebben meegewogen dat appellante kampt met angstklachten passend bij PTSS, chronische pijnklachten, astma, fibromyalgieklachten en vermoeidheidsklachten. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt in de FML tegemoet gekomen aan de vermoeidheids- en fybromyalgieklachten van appellante door beperkingen vast te leggen voor zware fysieke arbeid, lopen en staan en wordt tegemoet gekomen aan een wenselijke afwisseling in houding. De rechtbank heeft het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven dat er daarnaast geen medische indicatie is om een urenbeperking aan te nemen. De behoefte van appellante om overdag te rusten, is daarvoor niet toereikend. De brief van 10 december 2014 van de GGzE biedt evenmin grond om meer dan wel verdergaande beperkingen aan te nemen. Die brief bevat medische informatie die reeds bekend was bij het Uwv, onder meer door het zorgvoorstel van 18 december 2012 van de GGzE, en is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat zij per 29 april 2014 meer arbeidsongeschikt is dan door het Uwv is aangenomen. In de FML van 14 november 2014 is onvoldoende rekening gehouden met haar psychische beperkingen, chronische pijnklachten en vermoeidheidsklachten. Volgens appellante is zij niet in staat arbeid te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de beperkingen van appellante zorgvuldig is verricht en dat de medische beperkingen niet zijn onderschat in de FML van 14 november 2014. De overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd, worden onderschreven.
4.2.
Nu appellante in hoger beroep geen nadere informatie heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt, is er geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de inschatting van de verzekeringsartsen van de medische belastbaarheid van appellante per 29 april 2014, zoals vastgelegd in de FML van 14 november 2014.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van die FML, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellante met de vastgestelde beperkingen in staat moet worden geacht de bij de schatting betrokken functies te vervullen.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2016.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) L.H.J. van Haarlem

SS