Uitspraak
mr. Van den Bos-Ackermans zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die op 1 mei 2012 uitviel voor haar werk als managementassistente door psychische klachten en pijnklachten, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 21 november 2014. Dit besluit verklaarde het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 2 april 2014 ongegrond, waarin het Uwv had vastgesteld dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 29 april 2014.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was verricht en dat de medische beperkingen van appellante niet waren onderschat. Appellante was van mening dat zij volledig arbeidsongeschikt was, maar de rechtbank onderschreef het standpunt van de verzekeringsarts dat appellante benutbare mogelijkheden had. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de FML van 14 november 2014 onvoldoende rekening hield met haar psychische en fysieke klachten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het onderzoek naar de beperkingen van appellante zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de inschatting van de verzekeringsartsen en dat appellante met de vastgestelde beperkingen in staat moest worden geacht de betrokken functies te vervullen. De uitspraak werd gedaan zonder proceskostenveroordeling.