ECLI:NL:CRVB:2016:4393

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
15/1446 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze werd per 10 juni 2014 beëindigd omdat het Uwv oordeelde dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar beperkingen als gevolg van psychische en fysieke klachten niet goed waren ingeschat. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende informatie had betrokken bij zijn beoordeling. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen nieuwe medische stukken waren overgelegd die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak werd gedaan op 18 november 2016.

Uitspraak

15/1446 WIA
Datum uitspraak: 18 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
21 januari 2015, 14/2604 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.C.M. Peper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nog een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Peper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 3 april 2007 heeft het Uwv appellante per 5 juli 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 9 april 2014 de WGA-uitkering van appellante per 10 juni 2014 beëindigd omdat appellante op die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3.
Het hiertegen ingediende bezwaar is door het Uwv bij besluit van 11 september 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep,
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat zij van oordeel is dat er sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek, nu de verzekeringsarts appellante heeft onderzocht en de informatie van de behandelend sector bij zijn beoordeling betrokken heeft. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek gedaan en appellante gesproken tijdens de hoorzitting. Die verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft – na kennisname van de overig beschikbaar gekomen informatie van de behandelend sector – op grond van zijn bevindingen aanleiding gezien extra beperkingen aan te nemen op het gebied van het persoonlijk functioneren van appellante en de Functionele MogelijkhedenLijst (FML) dienovereenkomstig aangepast. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van die FML van 16 juni 2014. Op grond van de FML is het aannemelijk dat appellante in staat is de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is afdoende gemotiveerd waarom die functies geen overschrijding opleveren van de belastbaarheid van appellante op de in geding zijnde datum.
3.1.
In hoger beroep voert appellante aan dat de bij haar bestaande beperkingen als gevolg van psychische klachten en fysieke klachten zijn onderschat. Voorts is zij van mening dat de belasting in de voorgehouden functies haar belastbaarheid te boven gaat.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van hetgeen door haar in bezwaar en beroep naar voren is gebracht.
4.2.
Vooreerst verwijst de Raad voor zijn oordeel naar de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen van de rechtbank. De rechtbank oordeelt terecht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychische klachten en fysieke klachten van appellante alsook de informatie uit de behandelend sector – waaronder informatie van Dimence en de reumatoloog – in voldoende mate bij zijn beoordeling heeft betrokken. De Raad verwijst hierbij evenals de rechtbank naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 juni en 7 november 2014. Naar aanleiding van hetgeen appellante in beroep naar voren heeft gebracht merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in laatstgenoemd rapport op dat naar haar oordeel appellante – gelet op haar dagelijkse bezigheden – in staat moet worden geacht tot zelfstandig en doelmatig handelen. Ook moet appellante op grond van die dagelijkse bezigheden in staat worden geacht tot het werken zonder toezicht of intensieve begeleiding. Aangaande de fysieke beperkingen van appellante merkt die verzekeringsarts op dat zij met de informatie daaromtrent van het Roessingh van 18 maart 2014 bij haar oordeelsvorming rekening heeft gehouden. In hetgeen appellante op het medische vlak naar voren heeft gebracht ziet de Raad met de rechtbank dan ook geen aanwijzingen voor het standpunt dat het Uwv verdergaande beperkingen had moeten aannemen dan vermeld in de FML van 16 juni 2014. Zoals de rechtbank terecht opmerkt is niet alleen van belang wat appellante ervaart, maar met name wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen kan worden vastgesteld. Terecht is de rechtbank van oordeel dat de overgelegde informatie niet tot een ander oordeel kan leiden. Appellante heeft in hoger beroep geen (medische) stukken overgelegd, die tot een andere conclusie leiden.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de functies die in de rapporten van de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarbij in haar rapport van
9 september 2014 – op punten na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundig analist – inzichtelijk en toereikend gemotiveerd waarom de in het formulier “Resultaat Functiebeoordeling” opgenomen signaleringen daaraan niet in de weg staan.
4.4.
Gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
18 november 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.M.C. de Vries

NK