ECLI:NL:CRVB:2016:4406

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
15/5682 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WAZ-uitkering en fictieve mate van arbeidsongeschiktheid in verband met inkomsten uit vuurwerkhandel

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAZ-uitkering van appellant, die sinds 1996 een uitkering ontving op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en later de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant inkomsten uit vuurwerkhandel heeft verkregen, wat leidde tot de conclusie dat zijn fictieve mate van arbeidsongeschiktheid over verschillende periodes minder dan 25% bedraagt. Dit resulteerde in de intrekking van zijn uitkering over de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 januari 2013, en een terugvordering van in totaal € 178.479,41.

De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd overwogen dat appellant niet voldoende gegevens heeft overgelegd om zijn recht op uitkering te onderbouwen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak, waarbij werd benadrukt dat appellant verantwoordelijk is voor het ontbreken van jaarstukken en dat de Belastingdienst de administratie van appellant had verworpen wegens ernstige tekortkomingen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de WAZ-uitkering niet tot uitbetaling heeft gebracht op basis van de door appellant opgegeven bruto winst, en dat de door appellant overgelegde winst- en verliesrekening niet het gewicht heeft dat hij eraan hecht.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij de terugvordering van de WAZ-uitkering over de jaren 1998 tot en met 2001 wordt gehandhaafd. De Raad concludeert dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn om de beslissing van het Uwv te weerleggen, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/5682 WAZ
Datum uitspraak: 18 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
24 juli 2015, 15/996 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft drs. P.J.W. van Weezel hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door drs. Van Weezel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is met ingang van 31 oktober 1996 een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en per 1 januari 1998 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Naar aanleiding van een melding dat appellant wordt verdacht van illegaal handelen in vuurwerk is het Uwv een onderzoek gestart naar het vermoedelijk plegen van uitkeringsfraude door appellant. Van dit onderzoek is op 28 februari 2013 een rapport werknemersfraude opgesteld.
1.3.
In dit rapport is onder meer vastgesteld dat appellant sinds 1998 betrokken is bij de onderneming [naam B.V. 1] en nadien tevens bij [naam B.V. 2] en
[naam V.O.F.] en dat appellant voor deze bedrijven werkzaamheden heeft uitgevoerd met betrekking tot de handel in vuurwerk.
1.4.
Bij besluit van 19 juli 2013 heeft het Uwv beslist dat de WAZ-uitkering van appellant over de periode 1 januari 1998 tot en met 31 januari 2013 niet tot uitbetaling komt op de grond dat appellant inkomsten uit vuurwerkhandel heeft verkregen. Tevens heeft het Uwv bij dit besluit de door appellant te veel ontvangen uitkering op grond van de WAZ in deze periode ten bedrage van € 178.479,41 teruggevorderd.
1.5.
Naar aanleiding van het door appellant hiertegen ingestelde bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 23 februari 2015 (bestreden besluit) onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 november 2014 het bezwaar van appellant gegrond verklaard. Het Uwv heeft op basis van de ter beschikking staande gegevens de inkomsten van appellant met toepassing van artikel 58 van de WAZ (anticumulatie) gekort op zijn uitkering:
- over de periode 1 januari 1998 tot 1 januari 2002 komt de uitkering niet tot uitbetaling op de grond dat op basis van de genoten inkomsten de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid over die periode minder dan 25% bedraagt;
- over de periode 1 januari 2002 tot 1 januari 2003 komt de uitkering niet tot uitbetaling op de grond dat door het ontbreken van gegevens het recht niet kan worden vastgesteld;
- over de periode 1 januari 2003 tot 1 januari 2006 heeft appellant recht op zijn
WAZ-uitkering en wordt de mate van arbeidsongeschiktheid in die periode vastgesteld op 80 tot 100%;
- over de periode 1 januari 2006 tot 1 januari 2010 komt de uitkering niet tot uitbetaling op de grond dat op basis van de genoten inkomsten de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 25% bedraagt;
- over de periode 1 januari 2010 tot 1 januari 2013 wordt het recht op de WAZ herzien op de grond dat op basis van de genoten inkomsten de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op 65 tot 80%;
- over de periode 1 januari 2013 tot 1 februari 2013 wordt het recht op een WAZ-uitkering niet herzien of ingetrokken op de grond dat de gegevens over deze periode nog niet voorhanden zijn.
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv tevens het bedrag aan de over de periode van
1 januari 1998 tot 1 februari 2013 onverschuldigd betaalde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 113.996,53.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard en heeft daartoe overwogen dat het geschil in beroep betrekking heeft op de periodes 1 januari 2002 tot 1 januari 2003 en 2006 tot en met 2008. Over de periode van
1 januari 2002 tot 1 januari 2003 heeft het Uwv terecht de WAZ-uitkering ingetrokken op de grond dat gegevens omtrent de inkomsten van appellant ontbreken zodat niet kan worden vastgesteld of recht op uitkering bestaat. Immers, het komt voor rekening en risico van appellant dat de jaarstukken over het jaar 2002 niet meer voorhanden zijn en er evenmin anderszins gegevens voorhanden zijn om het maatmaninkomen over 2002 vast te stellen. Dat in de jaren na 2002 wel een uitkering is uitbetaald naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100% is daarvoor onvoldoende, aldus de rechtbank. Over die jaren zijn immers gegevens beschikbaar. Dat het maatmaninkomen in 2002 hetzelfde was als in de jaren daarna heeft appellant niet onderbouwd. Wat betreft de periode 1 januari 2006 tot en met
1 januari 2008 heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv, onder verwijzing naar het arbeidskundige rapport van M. Bouts van 26 november 2014, dat gebaseerd is op het rapport werknemersfraude van 28 februari 2013, terecht heeft bepaald dat de WAZ-uitkering van appellant niet tot uitbetaling komt gelet op wederrechtelijk verkregen voordeel. De eerst ter zitting door appellant aangevoerde grond dat bij de berekening van de terugvordering over de jaren 1998 tot en met 2001 ten onrechte is uitgegaan van de bruto winst uit onderneming en dat hiervan nog alle kosten dienen te worden afgetrokken is door de rechtbank wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
3. Appellant heeft in hoger beroep de terugvordering van de WAZ-uitkering over de periode 1998 tot en met 2002 betwist. Over de periode 1998 tot en met 2001 heeft appellant aangevoerd dat het Uwv bij de vaststelling van de inkomsten van appellant ten onrechte is uitgegaan van de bruto winst uit de onderneming en niet van de netto winst zoals die blijkt uit de winst- en verliesrekening die is opgesteld over de betreffende jaren. Wat betreft het jaar 2002 verwijst appellant naar de aangifte vennootschapsbelasting 2002 waaruit volgt dat de winst uit onderneming over dat jaar negatief is geweest, zodat het Uwv ten onrechte het recht over 2002 niet heeft vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Uwv heeft terecht bepaald dat de WAZ-uitkering van appellant over de periode 1998 tot en met 2001 niet tot uitbetaling komt omdat op basis van de genoten inkomsten de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid over die periode minder dan 25% bedraagt. Het Uwv is onder verwijzing naar het arbeidskundige rapport van Bouts van 26 november 2014, dat gebaseerd is op het rapport werknemersfraude van 28 februari 2013, voor deze periode uitgegaan van de bij de Belastingdienst opgegeven jaarstukken van een bruto winst gebaseerd op de omzet verminderd met de inkoopwaarde. Aan de door appellant overgelegde winst- en verliesrekening over de betreffende jaren wordt niet het gewicht toegekend dat appellant eraan hecht, nu de Belastingdienst over deze jaren de administratie van appellant heeft verworpen wegens ernstige tekortkomingen. Ook de in hoger beroep overgelegde aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2002 van de onderneming [naam B.V. 1] is mede in het licht van het vorenstaande onvoldoende om de inkomsten uit arbeid van appellant te kunnen vaststellen. Daarbij komt dat onduidelijk is gebleven waarom deze aangifte gedateerd is op
1 juli 2015 en niet blijkt of de Belastingdienst de aangifte heeft overgenomen. Dat het Uwv over de jaren 2003 tot en met 2005 de overgelegde aangifte inkomstenbelasting van appellant voldoende heeft geacht om de inkomsten vast te stellen op nihil maakt het vorenstaande niet anders.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en L. Koper en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) J.W.L. Loo

RB