ECLI:NL:CRVB:2016:4409

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
21 november 2016
Zaaknummer
16/2815 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontheffing van arbeidsverplichtingen op basis van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 5 februari 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (nu Participatiewet). Het college heeft appellant tijdelijk ontheven van de arbeidsverplichtingen, maar appellant is van mening dat deze ontheffing niet voldoende is en dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant niet belastbaar is voor arbeid of dagbesteding, maar er is geen diagnose of prognose gesteld. Het college heeft het bezwaar van appellant tegen de tijdelijke ontheffing ongegrond verklaard, en appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college terecht heeft besloten om appellant slechts tijdelijk ontheffing te verlenen, omdat appellant onvoldoende informatie heeft verstrekt om aan te tonen dat hij voldoet aan de voorwaarden voor een langere ontheffing. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

16/2815 WWB
Datum uitspraak: 8 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
22 maart 2016, 15/3374 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft zijn moeder, [naam], hoger beroep ingesteld. Op 25 juni 2016 heeft [naam] medegedeeld niet langer als gemachtigde op te zullen treden en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2016. Appellant, daartoe opgeroepen, is niet verschenen. Het college heeft zich, daartoe eveneens opgeroepen, laten vertegenwoordigen door F.X. Pouwels.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 5 februari 2013 bijstand, ten tijde hier van belang op grond van de Wet werk en bijstand, nu genaamd Participatiewet (PW).
1.2.
Het college heeft een onderzoek doen instellen naar de participatiemogelijkheden van appellant en naar de prognose van die mogelijkheden. In het kader van dat onderzoek heeft L.J. Niemeijer, verzekeringsarts, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), appellant op 15 september 2014 onderzocht en nadien informatie ingewonnen bij de huisarts van appellant. De verzekeringsarts heeft zijn onderzoeksbevindingen neergelegd in rapportages van 15 september 2014 en 16 december 2014. Hij is tot de conclusie gekomen dat sprake is van onvoldoende persoonlijk en sociaal functioneren op basis van een ernstige psychische ziekte. Diagnose ontbreekt en er is geen behandeling. Er kan geen prognose worden gemaakt en geen oordeel over de duurzaamheid worden gegeven. Appellant is niet belastbaar voor arbeid of dagbesteding.
1.3.
Bij besluit van 16 februari 2015 heeft het college appellant op grond van artikel 9, tweede lid, van de PW voor de periode van 15 december 2014 tot 15 december 2015 ontheven van de arbeidsverplichtingen.
1.4.
Bij besluit van 23 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 februari 2015 ongegrond verklaard. Het college heeft de motivering van dat besluit aangevuld in die zin dat na de ontheffingstermijn een onafhankelijke deskundige bij de beoordeling van de participatie mogelijkheden appellant zal worden betrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat het college hem ten onrechte slechts tijdelijk heeft ontheven van de verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de PW.
4.2.
Op grond van artikel 9, tweede lid, van de PW kan het college indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, onder a en c, van de PW. Op grond van artikel 9, vijfde lid, van de PW zijn slechts indien de betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, de verplichtingen genoemd in het eerste lid van artikel 9 PW op hem niet van toepassing.
4.3.
Uit de rapportages van de verzekeringsarts blijkt dat hij ten aanzien van appellant, ondanks het inwinnen van informatie bij zijn huisarts, geen diagnose en prognose kon stellen. Appellant wordt niet behandeld voor zijn klachten. Hij heeft tijdens het onderzoek ook na doorvragen niets verteld. Daardoor is het voor de verzekeringsarts niet mogelijk om een nadere prognose te geven. Ook in hoger beroep heeft appellant geen informatie verstrekt waarmee hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden om op grond van artikel 9, vijfde lid, van de PW voor een langere periode vrijgesteld te worden van de aan hem opgelegde arbeidsverplichtingen. Dat had wel op zijn weg gelegen. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
4.4.
Appellant kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat het college ten onrechte geen arbeidskundig onderzoek heeft verricht naar zijn mogelijkheden. Omdat de verzekeringsarts op basis van zijn onderzoek heeft vastgesteld dat appellant op dat moment niet belastbaar was, heeft het college mogen afzien van een, gelet op die niet-belastbaarheid, zinloos onderzoek door een arbeidsdeskundige naar mogelijk te vervullen functies door appellant die passen bij zijn beperkingen.
4.5.
Het college heeft het onderzoek laten uitvoeren door een onafhankelijke arts. De verzekeringsarts is in dienst bij het UWV en niet betrokken bij een van beide partijen. De beroepsgrond van appellant dat het medisch onderzoek niet door een onafhankelijke arts is uitgevoerd treft dan ook geen doel.
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of appellant in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het college is niet het bevoegde bestuursorgaan op grond van de Wajong. Het college is dus ook niet gehouden de beoordeling te maken die appellant wil. Zoals hiervoor in 4.3 is overwogen, heeft appellant nauwelijks meegewerkt aan een onderzoek naar zijn arbeidsmogelijkheden. Ook overigens heeft hij geen medische informatie verstrekt. Het college was daarom ook niet in staat om te beoordelen of appellant aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering voldeed. Daarom faalt ook deze grond.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen
als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.M.M. van Dalen

HD