ECLI:NL:CRVB:2016:4413

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
21 november 2016
Zaaknummer
15/2671 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsaanvraag voor kinderen en moeder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, de moeder van twee kinderen, tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante had op 25 juli 2013 bijstand aangevraagd voor haar kinderen, maar de rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag niet-ontvankelijk. Appellante stelt dat de aanvraag ook betrekking had op haarzelf, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de aanvraag enkel voor de kinderen was bedoeld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij wordt benadrukt dat de brief van 30 juli 2013 niet kan worden gezien als een aanvraag voor bijstand voor appellante. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

15/2671 WWB, 15/2672 WWB
Datum uitspraak: 15 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 maart 2015, 14/1259 en 14/1255 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2016. Appellante is, daartoe opgeroepen, verschenen, bijgestaan door mr. Sprakel. Het college heeft zich, daartoe opgeroepen, laten vertegenwoordigen door mr. P.C. van der Voorn.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is de moeder van [naam kind 1] en [naam kind 2] (kinderen) die geboren zijn op respectievelijk [in] 2009 en [in] 2011.
1.2.
Op 25 juli 2013 heeft appellante namens de kinderen door middel van ondertekening van twee ingevulde aanvraagformulieren bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand aangevraagd voor de kinderen.
1.3.
Bij brief van 30 juli 2013 heeft mr. Sprakel zich tot het college gewend met een “aanvraag hulp”.
1.4.
Bij brief van 18 oktober 2013 heeft mr. Sprakel het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 30 juli 2013.
1.5.
Bij besluiten van 25 oktober 2013 heeft het college aan beide kinderen afzonderlijk bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande van 18, 19 of 20 jaar.
1.6.
Bij brief van 7 februari 2014 heeft mr. Sprakel het college opnieuw in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 30 juli 2013.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van appellante van 30 juli 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de brief van 30 juli 2013 niet is aan te merken als een ook ten behoeve van appellante ingediende aanvraag, zodat het college ook niet heeft verzuimd te beslissen.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij stelt zich op het standpunt dat de brief van 30 juli 2013 niet alleen een aanvraag om toekenning van een bijstandsuitkering aan de kinderen bevat, maar ook een aanvraag om toekenning van een bijstandsuitkering aan appellante zelf.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Mr. Sprakel heeft zich in de brief van 30 juli 2013 tot het college gericht namens appellante, “wettelijk vertegenwoordiger van” de kinderen. In de brief van 30 juli 2013 staat, voor zover thans van belang, het volgende.
“[…]
[De kinderen] hebben de Nederlandse nationaliteit. Daarmee hebben zij in Nederland alle rechten. […] Ik verzoek u dan ook te beslissen dat [de kinderen] een uitkering op grond van de WWB toekomt.
[De kinderen] hebben ook een moeder. En zij hebben ook recht op verzorging door die moeder. Dat kan alleen geëffectueerd worden als de moeder ook eten heeft en een dak boven haar hoofd. Ik verzoek u daarom te beslissen dat de hoogte van de uitkering ligt op de norm van een alleenstaande ouder. Andere gemeentes en rechtbanken in Nederland kennen de eenoudernorm toe in geval er een Nederlands kind betrokken is (bijlage 1-5). Ik verzoek u die lijn te volgen.”
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de brief van 30 juli 2013 niet is aan te merken als een aanvraag om aan appellante bijstand toe te kennen. In de brief wordt nadrukkelijk verzocht te beslissen dat aan de kinderen een uitkering toekomt. De op dat verzoek volgende alinea over de moeder is in redelijkheid zo te begrijpen dat daarin niet wordt verzocht om een uitkering aan appellante toe te kennen maar om te beslissen dat de hoogte van de aan de kinderen te verlenen bijstand op de norm voor een alleenstaande ouder ligt. De omstandigheid dat de brief namens appellante, onder vermelding van “wettelijk vertegenwoordiger van” de kinderen, is geschreven, doet er niet aan af dat met de brief slechts een aanvraag wordt gedaan om aan de kinderen een uitkering toe te kennen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat in de brief wordt verzocht de lijn van andere gemeentes en rechtbanken te volgen.
4.3.
Uit wat in 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en A. Stehouwer en
J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.L. Meijer

HD