ECLI:NL:CRVB:2016:4438

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
15/3528 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Appellant had eerder als schoonmaker gewerkt en ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek in het kader van zijn WIA-aanvraag, concludeerde het Uwv dat appellant als gevolg van zijn psychische klachten beperkingen had, maar dat hij in staat was om bepaalde functies te vervullen. De arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 7,78%, wat onder de vereiste 35% ligt voor het recht op een WIA-uitkering. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Midden-Nederland oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten en dat hij meer beperkingen had dan vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv juist was. De Raad concludeerde dat appellant in staat was om de geselecteerde functies uit te oefenen, ondanks zijn klachten en de veronderstelde gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal. De uitspraak werd gedaan op 18 november 2016.

Uitspraak

15/3528 WIA
Datum uitspraak: 18 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
2 april 2015, 14/5807 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2016. Appellant is verschenen, vergezeld door een tolk en bijgestaan door mr. Küçükünal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als schoonmaker voor 35,5 uur per week en heeft vervolgens een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontvangen. Met ingang van 23 april 2012 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. In het kader van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), is appellant medisch onderzocht. Bij dat onderzoek is geconcludeerd dat appellant als gevolg van zijn psychische klachten beperkingen heeft, onder meer voor het omgaan met stress. Een regelmatige dagindeling en een duidelijk dag- en nachtritme zijn wenselijk. Voorts is appellant beperkt geacht in verband met rechterschouderklachten. De vastgestelde beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd op basis waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op 7,78%. Bij besluit van 25 februari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 21 april 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 26 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 februari 2014 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant onderzocht en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bevestigd dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden in de geselecteerde functies te vervullen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is en er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In door appellant overgelegde informatie heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat appellant meer beperkt is. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank vervolgens, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, geoordeeld dat de geselecteerde functies terecht geschikt zijn geacht voor appellant. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn stelling dat hij de werkzaamheden niet kan verrichten vanwege gebrekkige kennis van de Nederlandse taal.
3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen onzorgvuldig zijn. Er is onvoldoende rekening gehouden met de pijnklachten aan de rechterschouder, de aanvalsgewijze hoofdpijnklachten, duizeligheid en de psychische klachten. Het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen is volgens appellant innerlijk tegenstrijdig. Appellant voert aan dat hij al twee jaar onder behandeling is bij NOAGG. Hij heeft slaapproblemen en heeft angst voor sociale contacten. Appellant meent dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren, waaronder samenwerken, en voor dynamische handelingen, met name rug- en (rechter)schouderbelastende handelingen. Ook heeft appellant klachten van duizeligheid, waardoor werken met machines of op hoogte niet verantwoord is. Volgens appellant beheerst hij de Nederlandse taal niet tot vrij weinig, waardoor er beperkingen zouden moeten gelden voor horen en spreken. Aangevoerd is dat appellant met ingang van 7 mei 2016 een indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) heeft voor praktische ondersteuning en dagactiviteiten van vier dagdelen per week.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over de medische grondslag van het bestreden besluit, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft betoogd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is te oordelen dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte bij de beoordeling over de medische informatie van de behandelend sector en heeft deze informatie kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. Inzichtelijk en overtuigend is gemotiveerd dat de klachten van appellant geen aanleiding geven om verdergaande beperkingen aan te nemen.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat geen sprake is van een medische stoornis die aanleiding geeft om beperkingen aan te nemen voor spreken of horen. Appellant heeft geen onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat in verband met zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal meer beperkingen dienen te worden aangenomen. Er is onvoldoende grond om de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit punt voor onjuist te houden.
4.3.
De in hoger beroep overgelegde informatie van de huisarts van 6 oktober 2014, de
KNO-arts van 22 september 2014, de chirurg van 15 oktober 2013 en de GZ-psycholoog van 18 december 2013 is door appellant eerder in beroep overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 31 oktober 2014 geconcludeerd dat deze informatie, evenals de informatie van de GZ-psycholoog van 24 oktober 2014 geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen. In dit rapport is overtuigend toegelicht dat in de FML voldoende rekening is gehouden met de klachten van appellant. Appellant heeft met de overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt dat de medische beoordeling onjuist is. Aan de toekenning van voorzieningen op grond van de Wmo kan niet de waarde worden gehecht die appellant eraan gehecht wenst te zien, nu de toekenning daarvan ziet op andere datum dan de datum in geding van 21 april 2014 en bovendien is gebaseerd op een ander wettelijk kader.
4.4.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het aangewezen is meer beperkingen aan te nemen in verband met zijn klachten van duizeligheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met verminderde belastbaarheid op het punt van persoonlijk risico. Op de FML is een beperking aangenomen voor werk op gevaarlijke werkplekken of op grote hoogte. Er is onvoldoende aanleiding te twijfelen aan de toereikendheid van deze beperking. In het specialistenbericht van 22 september 2014 van de KNO-arts is geconcludeerd dat de evenwichtsonderzoeken een hoofdzakelijk normale werking van de evenwichtsorganen aangeven. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd die steun geeft voor het aannemen van meer beperkingen in verband met de duizeligheidsklachten.
4.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft appellant in staat geacht de werkzaamheden te verrichten in de geselecteerde functies van snackbereider (SBC-code 111071), machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) en magazijn-/ expeditiemedewerker (SBC-code 111220). Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Dit is met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht. De omstandigheid dat appellant een gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal heeft, is geen aanleiding aan de geschiktheid van de functies te twijfelen. Het gaat in de geselecteerde functies om betrekkelijk eenvoudig productiewerk, waarbij slechts basale kennis van de Nederlandse taal wordt vereist. Appellant heeft geen gegevens overgelegd op grond waarvan aannemelijk is dat hij niet beschikt over een zekere beheersing van de Nederlandse taal en dat hij – als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken – deze bekwaamheid niet binnen zes maanden kan verwerven.
4.6.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
18 november 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.M.C. de Vries

NW