Uitspraak
22 mei 2015, 14/3604 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
26 september 2011 heeft appellant zich ziek gemeld in verband met lichamelijke klachten. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant is onderzocht door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft appellant in staat geacht werkzaamheden te verrichten waarbij rekening wordt gehouden met beperkingen ten aanzien van rug- en kniebelastend werk. Beperkingen zijn onder meer aangenomen voor trilbelasting, frequent buigen, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren, lang lopen of staan, traplopen en geknield of gehurkt actief zijn. De verzekeringsarts heeft de beperkingen opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 juli 2013. Op 6 september 2013 heeft appellant melding gemaakt van psychische klachten. In verband daarmee heeft de verzekeringsarts in de FML van 6 september 2013 alsnog beperkingen aangenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren. De arbeidsdeskundige heeft appellant geschikt bevonden voor de geselecteerde functies en de arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 20,61%. Bij besluit van
9 september 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 23 september 2013 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
BESLISSING
A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
18 november 2016.