ECLI:NL:CRVB:2016:4439

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
15/4514 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als teelt- en productiemedewerker heeft gewerkt, had zich op 26 september 2011 ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv appellant onderzocht en beperkingen vastgesteld met betrekking tot rug- en kniebelastend werk. Appellant heeft later psychische klachten gemeld, waarop de verzekeringsarts zijn beperkingen heeft aangepast in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv heeft uiteindelijk vastgesteld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, wat door de rechtbank werd bevestigd.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de FML correct is vastgesteld en dat er voldoende rekening is gehouden met de medische informatie van appellant. De Raad heeft de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven en vastgesteld dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant, ondanks zijn klachten.

De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de belasting van de geselecteerde functies de functionele mogelijkheden van appellant overschrijdt. Het hoger beroep is dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/4514 WIA
Datum uitspraak: 18 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
22 mei 2015, 14/3604 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Süzen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2016. Appellant is verschenen, vergezeld door een tolk en bijgestaan door mr. M. Gumus, kantoorgenoot van mr. Süzen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft werkzaamheden verricht als teelt- en productiemedewerker. Op
26 september 2011 heeft appellant zich ziek gemeld in verband met lichamelijke klachten. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant is onderzocht door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft appellant in staat geacht werkzaamheden te verrichten waarbij rekening wordt gehouden met beperkingen ten aanzien van rug- en kniebelastend werk. Beperkingen zijn onder meer aangenomen voor trilbelasting, frequent buigen, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren, lang lopen of staan, traplopen en geknield of gehurkt actief zijn. De verzekeringsarts heeft de beperkingen opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 juli 2013. Op 6 september 2013 heeft appellant melding gemaakt van psychische klachten. In verband daarmee heeft de verzekeringsarts in de FML van 6 september 2013 alsnog beperkingen aangenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren. De arbeidsdeskundige heeft appellant geschikt bevonden voor de geselecteerde functies en de arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 20,61%. Bij besluit van
9 september 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 23 september 2013 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
1.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en appellant gesproken op de hoorzitting. Appellant heeft een rapport van 6 november 2013 van verzekeringsarts mr. W.M. van der Boog en informatie van de behandelend psychologen van I-Psy overgelegd. Voorts is informatie overgelegd van de arts biometrie en de huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nadere informatie ingewonnen bij de behandelend psychiater en vervolgens geconcludeerd dat in de FML van 6 september 2013 de beperkingen juist zijn vastgesteld. De conclusies van Van der Boog geven volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding de FML aan te passen. Daarin is voldoende rekening gehouden met de verminderde mentale en fysieke belastbaarheid van appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat één van de geselecteerde functies komt te vervallen en appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden in de overige geselecteerde functies te verrichten. De arbeidsongeschiktheid van appellant is daarbij berekend op 21,47%. Bij besluit van 24 april 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is en de FML correct is vastgesteld.
Rekening is gehouden met de overgelegde medisch informatie, waaronder die van I-Psy. Voldoende rekening is gehouden met de psychische beperkingen van appellant. Voorts is er rekening mee gehouden dat appellant moeite heeft met knielen en hurken. De rechtbank heeft overwogen dat door de bezwaarverzekeringsarts bezwaar en beroep is gemotiveerd waarom de conclusies van verzekeringsarts Van der Boog niet worden gevolgd en dat Van der Boog geen medisch-inhoudelijke onderbouwing heeft gegeven voor de door hem voorgestane beperkingen. De rechtbank heeft de medische geschiktheid van de in bezwaar aan de schatting ten grondslag gelegde functies onderschreven. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de geselecteerde functies de functionele mogelijkheden van appellant overschrijdt.
3. Appellant heeft gesteld dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten. Appellant heeft pijnklachten in het hele lichaam, met name in hoofd, schouders, rug, armen, handen, benen en voeten. Verder heeft appellant long- en maagklachten en ernstige nek- en rugklachten. Appellant is onder behandeling van artsen op de afdelingen revalidatie, orthopedie, longziekten, reumatologie en cardiologie. Appellant heeft verwezen naar de conclusie van verzekeringsarts Van der Boog dat het medisch onderzoek van het Uwv onzorgvuldig is en afwijkt van de inschatting van de belastbaarheid door de bedrijfsarts. Appellant heeft aangevoerd dat hij ondanks zijn medicatie last heeft van sombere stemming. De psychische klachten zijn volgens appellant verergerd doordat het Uwv het klachtenpatroon en de beperkingen onvolledig heeft vastgesteld. Appellant is voortdurend moe door de medicatie. Hij heeft verder te kampen met vermeerderd wantrouwen in mensen en angstklachten, met name als hij alleen naar buiten moet gaan. Appellant kan driftig en agressief zijn en kan moeilijk met zijn frustraties omgaan. Appellant heeft gewezen op informatie van 21 april 2015 van de behandelend psychiater en psycholoog. De geselecteerde functies zijn volgens appellant ongeschikt, gelet op zijn lichamelijke en psychische klachten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is geweest. De door appellant ingebrachte informatie van zijn behandelaars is kenbaar in de afweging betrokken. De rechtbank heeft terecht inzake de medische problematiek geoordeeld dat hiermee bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant voldoende rekening is gehouden. De in hoger beroep overgelegde medische informatie maakt de beoordeling niet anders. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij zijn beoordeling beschikt over informatie van de behandelaars van I-Psy. Voor zover de informatie van 21 april 2015 van de behandelend psychiater en psycholoog nieuwe gegevens bevat is niet gebleken dat deze betrekking heeft op de datum in geding. Deze informatie bevat een beschrijving van de al bekende psychische klachten van appellant, waarmee door de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening is gehouden. Wat betreft de lichamelijke klachten wordt overwogen dat appellant geen medische gegevens in geding heeft gebracht die een ander licht werpen op de beperkingen van appellant rond de datum in geding. Appellant heeft zijn stelling dat sprake is geweest van meer beperkingen in verband met zijn lichamelijke klachten onvoldoende met objectief medische gegevens onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom de conclusies van Van der Boog niet worden gevolgd. Niet aannemelijk is dat Van der Boog eigen onderzoek heeft gedaan, nu in zijn rapport daarvan geen melding wordt gemaakt en daarvan ook geen ander bewijs is geleverd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich mede gebaseerd op de bevindingen van de (primaire) verzekeringsarts, die wel eigen onderzoek heeft verricht. Gelet daarop geeft het rapport van Van der Boog geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen.
4.2.
De omstandigheid dat de bedrijfsarts appellant op bepaalde aspecten meer beperkt heeft geacht, geeft geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Ingevolge vaste rechtspraak, waaronder de uitspraken van de Raad van 4 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7039 en 31 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2581, is de verzekeringsarts bij het in kaart brengen van de beperkingen in de FML niet gehouden tot een bijzondere motivering in het geval deze vastlegging een andere uitkomst heeft dan een door de bedrijfsarts opgestelde FML. Ook heeft de Raad in deze uitspraken overwogen dat er niet aan kan worden voorbijgegaan dat een door de bedrijfsarts opgestelde FML bedoeld is om de re-integratiemogelijkheden van de betrokkene in kaart te brengen en dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA.
4.3.
Onderschreven wordt het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de belasting van de geselecteerde functies de functionele mogelijkheden van appellant overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de functies, ondanks de signaleringen, geschikt zijn voor appellant.
4.4.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
18 november 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.M.C. de Vries

NW