ECLI:NL:CRVB:2016:4596
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die sinds 2004 een WAO-uitkering ontving, had in 2009 zijn uitkering ingetrokken gekregen omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 15% was vastgesteld. Na een periode van ziekte in 2012, heeft appellant opnieuw een aanvraag gedaan voor een WAO-uitkering, die door het Uwv werd afgewezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
De Raad heeft in hoger beroep vastgesteld dat de geschilpunten zich enkel richtten op de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant. De Raad heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv volledig en zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft dossiergegevens bestudeerd en een lichamelijk onderzoek verricht, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook de hoorzitting heeft bijgewoond en de medische informatie van de behandelend sector heeft meegenomen in zijn beoordeling. De Raad heeft geconcludeerd dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen niet onjuist zijn en dat deze goed zijn weergegeven in de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische feiten of rapporten overgelegd die zijn standpunt onderbouwen. De Raad heeft vastgesteld dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch passend zijn voor appellant, en dat er geen reden is om de motivering van de arbeidsdeskundigen niet te volgen. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder veroordeling in de proceskosten.