ECLI:NL:CRVB:2016:4596

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
15/3388 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die sinds 2004 een WAO-uitkering ontving, had in 2009 zijn uitkering ingetrokken gekregen omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 15% was vastgesteld. Na een periode van ziekte in 2012, heeft appellant opnieuw een aanvraag gedaan voor een WAO-uitkering, die door het Uwv werd afgewezen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De Raad heeft in hoger beroep vastgesteld dat de geschilpunten zich enkel richtten op de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant. De Raad heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv volledig en zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft dossiergegevens bestudeerd en een lichamelijk onderzoek verricht, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook de hoorzitting heeft bijgewoond en de medische informatie van de behandelend sector heeft meegenomen in zijn beoordeling. De Raad heeft geconcludeerd dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen niet onjuist zijn en dat deze goed zijn weergegeven in de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische feiten of rapporten overgelegd die zijn standpunt onderbouwen. De Raad heeft vastgesteld dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch passend zijn voor appellant, en dat er geen reden is om de motivering van de arbeidsdeskundigen niet te volgen. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/3388 WIA, 15/3389 WIA
Datum uitspraak: 2 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
14 april 2015, 14/3768 en 14/3769 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Boon. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is met ingang van 4 februari 2004 ten gevolge van klachten aan de rechter onderarm uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 4 februari 2009 is de WAO-uitkering van appellant ingetrokken omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder is dan 15%. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant geschikt is voor werkzaamheden, waarbij de rechterhand niet zwaar wordt belast.
1.2.
Appellant heeft werkzaamheden hervat via een uitzendbureau. Op 14 juni 2012 heeft hij zich ziek gemeld in verband met toegenomen klachten aan de rechterhand en -arm. In 2014 heeft in het kader van onder meer de toepassing van de WAO verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld en geconcludeerd dat vanaf 14 juni 2012 er sprake is van vier weken onafgebroken toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen 5 jaar na eerdere schatting. De arbeidsdeskundige heeft passende functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van minder dan 15%. Bij besluit van 22 mei 2014 heeft het Uwv geweigerd appellant een WAO-uitkering toe te kennen, omdat hij niet na vier weken vanaf 14 juni 2012 meer dan 15% arbeidsongeschikt was.
1.3.
Appellant heeft tegen het besluit van 22 mei 2014 bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft mede gelet op de verkregen informatie van de behandelend sector met ingang van 14 juni 2012 meer beperkingen aangenomen en de FML aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met inachtneming van de aangepaste FML een functie geschrapt en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 16,35%. Bij besluit van 20 oktober 2014 heeft het Uwv onder meer het bezwaar tegen het besluit van 22 mei 2014 ongegrond verklaard. Bij besluit van 21 oktober 2014 (bestreden besluit), aangevuld bij brief van dezelfde datum, heeft het Uwv het besluit van 20 oktober 2014 voor wat betreft de WAO herroepen, het bezwaar tegen het besluit van 22 mei 2014 gegrond verklaard en appellant met ingang van 12 juli 2012 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Door zijn beperkingen acht hij zich niet in staat om alle aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft in het verweerschrift verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat tussen partijen in hoger beroep uitsluitend in geschil is de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de WAO op 15 tot 25% met ingang van 12 juli 2012.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts de dossiergegevens heeft bestudeerd en tijdens het spreekuur bij appellant een lichamelijk onderzoek heeft verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, appellant gesproken op de hoorzitting en kennis genomen van de vele in bezwaar ontvangen informatie van de behandelend sector. Bij hun beoordeling hebben de verzekeringsartsen de door appellant aangevoerde klachten kenbaar meegewogen.
4.3.
De rechtbank heeft voorts met juistheid geoordeeld dat er geen reden is dat de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen onjuist zijn te achten of dat de beperkingen niet goed zijn weergegeven in de in bezwaar aangepaste FML. De beperkingen die zijn vastgelegd in de aangepaste FML volgen logisch en consistent uit de in dit geding beschikbare medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in zijn rapport van 31 augustus 2014 puntsgewijs ingegaan op wat in bezwaar door appellant aan medische informatie is ingebracht en aan gronden is aangevoerd. In verband met de ingebrachte medische gegevens heeft hij op diverse items meer of zwaardere beperkingen aangenomen. Wat appellant in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd, komt in feite neer op een herhaling van wat hij reeds in bezwaar heeft aangevoerd zonder onderbouwing waarom het medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet juist zou zijn. Appellant heeft over zijn klachten geen nieuwe medische feiten naar voren gebracht. Evenmin als in beroep heeft appellant in hoger beroep zijn standpunt dat hij meer en zwaarder beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, onderbouwd met een nieuwe medische rapporten.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant, zoals vastgelegd in de aangepaste FML, wordt geen grond gezien voor het oordeel dat appellant niet geschikt is de werkzaamheden in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. In de arbeidskundige rapporten en de daarbij behorende stukken is toereikend gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht voor appellant passend zijn. Bij diverse signaleringen hebben de arbeidsdeskundigen gemotiveerd dat appellant de werkzaamheden ook met zijn linkerhand kan verrichten. Appellant heeft zijn stelling dat hij hiertoe niet in staat is, omdat hij rechtshandig is, niet met medische redenen onderbouwd, zodat de Raad geen aanleiding heeft de arbeidsdeskundigen in hun motivering niet te volgen.
4.5.
Gelet op 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaan geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) A.M.C. de Vries

SS