ECLI:NL:CRVB:2016:4597

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
15/3628 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WIA-uitkering van een werkneemster die als huishoudelijk medewerkster werkzaam was. De werkneemster was sinds 27 september 2010 in aanmerking gekomen voor een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij haar arbeidsongeschiktheid op 100% was vastgesteld. In 2014 heeft het Uwv echter geconcludeerd dat de werkneemster, met inachtneming van haar medische beperkingen, geschikt was voor andere werkzaamheden en heeft het recht op WIA-uitkering per 28 mei 2014 beëindigd. De werkneemster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een herbeoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die concludeerde dat er een kans op verbetering van de belastbaarheid bestond.

De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van de werkneemster ongegrond verklaard, waarbij zij de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv heeft onderschreven. In hoger beroep heeft de werkneemster haar standpunt gehandhaafd dat haar arbeidsongeschiktheid duurzaam is, maar de Raad heeft geoordeeld dat het Uwv terecht geen duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid heeft aangenomen. De Raad heeft de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep als voldoende onderbouwd beschouwd en heeft geconcludeerd dat er op de datum in geding een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid van de werkneemster bestond. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en het hoger beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

15/3628 WIA
Datum uitspraak: 2 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudig kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
2 april 2015, 14/3643 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Stichting [naam] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam werkneemster] te [woonplaats] (werkneemster)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. E.C. Spiering hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens werkneemster heeft mr. J.D.L. Wessel, advocaat, bericht dat werkneemster als
derde-belanghebbende aan het geding deelneemt.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 21 oktober 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende, voor dit geding van belang zijnde, feiten en omstandigheden.
1.1.
Werkneemster was laatstelijk werkzaam bij appellante als huishoudelijk medewerkster voor ongeveer 20 uren per week. Met ingang van 27 september 2010 is werkneemster in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Met ingang van 27 juli 2012 is de uitkering voorgezet als
WGA-loonaanvullingsuitkering; de mate van arbeidsongeschiktheid is onverminderd vastgesteld op 100%.
1.2.
Bij brief van 13 januari 2013 heeft appellante het Uwv verzocht om herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van werkneemster. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv geconcludeerd dat werkneemster met inachtneming van haar medische beperkingen geschikt is voor het verrichten van werkzaamheden in voor haar passend geachte functies. Bij besluit van 27 maart 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat werkneemster met ingang van 28 mei 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
1.3.
Werkneemster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 maart 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft mede op grond van de in bezwaar verkregen inlichtingen van de behandelend sector haar op energetische gronden slechts geschikt geacht voor werkzaamheden voor halve dagen. Hij acht verbetering van de belastbaarheid van werkneemster mogelijk, zodat er geen duurzaamheid is van de beperkingen. Met inachtneming van de gewijzigde beperkingen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen passende functies kunnen selecteren en de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster vastgesteld op 100%. Bij besluit van 28 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en vastgesteld dat werkneemster vanaf 28 mei 2014 onveranderd recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering.
2. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat er nog mogelijkheden voor verbetering van de gezondheidssituatie van werkneemster bestonden. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat appellante haar standpunt dat de arbeidsduurbeperking van werkneemster blijvend is, niet nader heeft onderbouwd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt, dat de arbeidsongeschiktheid van werkneemster een duurzaam karakter heeft, gehandhaafd. Volgens appellante heeft de verzekeringsarts bewaar en beroep zijn inschatting dat de aangenomen duurbeperking niet blijvend is, onvoldoende onderbouwd.
3.2.
Het Uwv heeft in verweer onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 augustus 2015 zijn standpunt, dat bij werkneemster op de datum in geding een meer dan geringe kans op herstel aanwezig was, gehandhaafd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op de aangevoerde gronden richt het hoger beroep zich uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht geen aanleiding heeft gevonden om duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen aan te nemen.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek en zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op langer termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
In zijn uitspraak van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) heeft de Raad geoordeeld dat volgens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij een inschatting moet worden gemaakt van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
Aan het standpunt van het Uwv dat de arbeidsongeschiktheid van werkneemster niet duurzaam is, ligt het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 juli 2014 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er op gewezen dat hoewel de psychische klachten ondanks therapie nog bestaan, er wel behandelindicatie is. Alhoewel de bloeddruk moeilijk behandelbaar is, wordt er gewerkt aan het normaliseren daarvan. Als de bloeddruk tot aanvaardbare niveaus is teruggebracht, neemt de belastbaarheid toe. Er is daarom volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen duurzaamheid van de aangenomen beperkingen. In het in hoger beroep overgelegde rapport van 20 augustus 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn standpunt nader toegelicht. Uit informatie van de behandelaar en dat wat werkneemster heeft meegedeeld bij het onderzoek op
23 juli 2014 blijkt dat er nog steeds psychische aspecten zijn waar werkneemster hinder van ondervindt en die niet behandeld zijn, terwijl daar wel indicatie voor bestaat. Uit die klachten werden energetische en pijnklachten begrepen. Een verband tussen psychisch onwel bevinden en lichamelijke klachten komt veel voor. De verwachting dat de lichamelijke klachten en energetische klachten zullen verminderen onderscheidenlijk verbeteren, is daarom terecht. In dat geval vervalt de indicatie voor beperkingen op stressfactoren in werk alsmede een beperking op duurbelasting. Hoge bloeddruk betekent dat met fysieke piekbelastingen rekening gehouden moet worden. In het feit dat werkneemster meermaals eerder, weliswaar klinisch, met succes is behandeld, terwijl aan een nieuw therapeutisch traject gewerkt werd, is reden gelegen een redelijke kans op verbetering aan te nemen. Dat betreft aan de ene kant de fysieke belastbaarheid. Dat betreft aan de andere kant de energetische reserve, niettegenstaande het deel van de beperking daarin, die als gevolg van bloeddrukmedicatie werd geduid, zal blijven.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een concrete en deugdelijke afweging van de feiten verricht die bij werkneemster aan de orde zijn. De Raad ziet in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de door hem meegewogen informatie van de behandelend artsen een voldoende onderbouwing van het standpunt dat er op de datum in geding een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid van werkneemster in de toekomst bestond. In wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is geen argument gelegen dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist zou zijn. Evenmin als in beroep heeft appellante in hoger beroep haar standpunt dat voor werkneemster blijvend een duurbeperking is aangewezen, onderbouwd met een rapport van een arts.
4.6.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) A.M.C. de Vries

NK