ECLI:NL:CRVB:2016:4600

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
15/5889 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het verzoek om een uitkering op grond van de Wet WIA werd afgewezen. Appellant, die als boekbinder werkte, had zich op 1 oktober 2012 ziek gemeld met rugklachten en cardiale klachten, later vergezeld door duizeligheid. Op 16 juni 2014 diende hij een aanvraag in voor een WIA-uitkering. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat appellant met ingang van 29 september 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dat er geen recht op uitkering was ontstaan. Dit besluit werd in bezwaar door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigd, waarna appellant in beroep ging bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant stelde in hoger beroep dat zijn klachten niet serieus waren genomen en dat hij meer beperkt was dan de verzekeringsartsen hadden aangenomen. Het Uwv verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de argumenten van appellant een herhaling waren van eerdere stellingen en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

Uitspraak

15/5889 WIA
Datum uitspraak: 2 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 juli 2015, 15/47 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Wudka, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wudka. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is voor 28 uur per week als boekbinder werkzaam geweest. Op 1 oktober 2012 heeft hij zich ziek gemeld met rugklachten en cardiale klachten. Later zijn daar klachten van duizeligheid bijgekomen. Op 16 juni 2014 heeft appellant een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.2.
In het kader van deze aanvraag heeft de verzekeringsarts van het Uwv dossierstudie verricht en appellant gezien op zijn spreekuur. De verzekeringsarts heeft op 15 juli 2014 rapport uitgebracht en een zogenaamde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. In verband met de duizeligheidsklachten van appellant is binnen rubriek 1 (Persoonlijk functioneren) een beperking aangenomen voor het werken op hoogten, het werken met machines en chaufferen. In verband met de overige klachten van appellant is er binnen
rubriek 3 (Aanpassingen aan fysieke omgevingseisen) een beperking aangenomen voor trillingsbelasting en zijn er binnen de rubrieken 4 (Dynamische handelingen) en 5 (Statische houdingen) beperkingen aangenomen voor respectievelijk fysiek zwaar belastende activiteiten en langdurig statisch belastende activiteiten. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem een aantal functies geselecteerd, die in overeenstemming worden geacht te zijn met de beperkingen van appellant. Bij besluit van 11 augustus 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat hij met ingang van 29 september 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3.
Naar aanleiding van het tegen dit besluit gerichte bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie verricht. In haar rapport van 17 november 2014 heeft zij geconcludeerd dat door de verzekeringsarts in ruim voldoende mate rekening is gehouden met de bij appellant aanwezige klachten. Naar aanleiding van de nadien alsnog gehouden hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar rapport op 27 november 2014 aangevuld. Overwogen is dat de tijdens de hoorzitting ingebrachte informatie geen aanleiding geeft voor wijziging van het eerdere standpunt. Bij besluit van 1 december 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit gerichte beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat geen reden is om aan te nemen dat de beperkingen van appellant op onjuiste wijze zijn neergelegd in de FML van 15 juli 2014. Appellant moet in staat worden geacht om de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn klachten niet serieus zijn genomen. Volgens appellant is hij meer beperkt dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij de geselecteerde functies, gelet op zijn beperkingen, niet kan vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant ter onderbouwing van zijn hoger beroep tegen de medische grondslag van het bestreden besluit heeft aangevoerd, vormt een herhaling van wat hij reeds in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Medische gegevens die twijfel doen rijzen aan de juistheid en de volledigheid van de vastgestelde medische beperkingen zoals weergegeven in de FML van 15 juli 2014, zijn niet ingebracht. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat appellant meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit terecht onderschreven.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML wordt de rechtbank tevens gevolgd in haar oordeel dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de beperkingen van appellant niet te boven gaan. Gewezen wordt op het rapport van 8 augustus 2014 van de arbeidsdeskundige en het resultaat functiebeoordeling. Daarin is door de arbeidsdeskundige – op bepaalde punten na overleg met de verzekeringsarts – genoegzaam gemotiveerd waarom de signaleringen van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van appellant niet aan de geschiktheid van die functies in de weg staan. Over de functie medewerker tuinbouw heeft het Uwv onder verwijzing naar het resultaat functiebeoordeling afdoende toegelicht dat de werkzaamheden worden uitgevoerd in een loods en dat van een oneffen vloer geen sprake is.
4.3.
Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NK