ECLI:NL:CRVB:2016:4602

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2016
Publicatiedatum
2 december 2016
Zaaknummer
15/4943 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag van een WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na reumatische klachten

In deze zaak heeft appellante, een masseuse, zich ziek gemeld vanwege gewrichtsklachten als gevolg van reumatische artritis en vermoeidheid. Na een aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat appellante beperkingen heeft voor het vervullen van arbeid, vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft appellante ongeschikt geacht voor haar maatgevende arbeid, maar in staat geacht om passende functies te vervullen, met een arbeidsongeschiktheid van 24,54%. Het Uwv heeft vervolgens besloten dat appellante geen recht op uitkering had met ingang van 11 september 2014.

Appellante heeft bezwaar aangetekend, waarbij zij stelde dat haar beperkingen verdergaand zijn dan door het Uwv aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de eerdere beoordeling bevestigd, ook na ontvangst van informatie van haar reumatoloog. In beroep heeft de rechtbank de zaak ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante geen nieuwe medische verklaringen had overgelegd die haar stelling konden onderbouwen.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere gronden van appellante gehandhaafd, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit met juistheid heeft onderschreven. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de door appellante overgelegde medische informatie geen reden gaf om de eerder vastgestelde belastbaarheid te herzien. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/4943 WIA
Datum uitspraak: 2 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
2 juli 2015, 15/273 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A.M. Kools, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. C.A.M.J. de Wit, kantoorgenoot van mr. Kools. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich met ingang van 13 september 2012 ziek gemeld voor haar werkzaamheden van masseuse voor 24 uur per week met gewrichtsklachten als gevolg van reumatische artritis en met klachten van vermoeidheid. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts na een medisch onderzoek vastgesteld dat voor appellante beperkingen bestaan voor het vervullen van arbeid. Deze zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 juli 2014. Daarbij is tevens een urenbeperking aangenomen tot 6 uur per dag of 30 uur per week. Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige appellante na onderzoek ongeschikt geacht voor de maatgevende arbeid en in staat geacht passende functies te vervullen. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 24,54%. Bij besluit van
29 juli 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 11 september 2014 geen recht op uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan.
1.2.
In bezwaar heeft appellante onder meer aangevoerd dat zij verdergaand beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Zij stelt niet gedurende 30 uur per week arbeid te kunnen verrichten en verzoekt om informatie op te vragen bij de behandelend reumatoloog. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische beoordeling bevestigd, na ontvangst van informatie van reumatoloog dr. B. Kraft, die spreekt over een reumatische artritis in remissie en over de noodzaak om zware fysieke belasting te vermijden. Nadat ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de arbeidskundige beoordeling heeft onderschreven, heeft het Uwv het bezwaar van appellante bij besluit van 12 december 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft appellante aangevoerd dat de omstandigheid dat de reumatische artritis in remissie is niet betekent dat appellante geen klachten heeft. Verder heeft appellante de aspecten uit de FML genoemd waarop zij meent beperkt te zijn. Tevens heeft appellante zich medisch niet in staat geacht de voorgehouden functies te vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij rapport van 1 mei 2015 de geschiktheid voor de geduide functies nader gemotiveerd.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig geacht. Het Uwv heeft rekening gehouden met de gestelde diagnose van reumatische artritis. Appellante heeft in beroep geen nieuwe medische verklaringen overgelegd die haar stelling kunnen onderbouwen dat zij verdergaand beperkt is. Uitgaande van de juistheid van de beperkingen van appellante ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de bij de functies behorende signaleringen voldoende toegelicht. Ook de signaleringen op de aspecten knijp- en grijpkracht en schroefbewegingen met de hand heeft de rechtbank voldoende toegelicht geacht. Dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep drie functies heeft laten vervallen maakt de beoordeling niet anders, nu het uitsluitend reserve functies betreft.
4. Namens appellante zijn in hoger beroep de eerdere gronden van bezwaar en beroep gehandhaafd en is medische informatie in geding gebracht.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en de beroepsgronden afdoende besproken. De Raad stelt zich achter de overwegingen 7 tot en met 11 van de aangevallen uitspraak en maakt deze tot de zijne.
5.3.
De door appellante in hoger beroep overgelegde brief van de huisarts van 6 april 2016, waarin de medische situatie vanaf januari 2016 is beschreven en melding is gemaakt van een doorverwijzing naar HSK vanwege psychische problematiek, maakt de beoordeling niet anders. Daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn reactie van
12 oktober 2016 met juistheid geoordeeld dat dit geen reden is om de belastbaarheid vastgesteld per 11 september 2014 voor onjuist te houden.
5.4.
De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) A.M.C. de Vries

NK