In deze zaak heeft appellante, een masseuse, zich ziek gemeld vanwege gewrichtsklachten als gevolg van reumatische artritis en vermoeidheid. Na een aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat appellante beperkingen heeft voor het vervullen van arbeid, vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft appellante ongeschikt geacht voor haar maatgevende arbeid, maar in staat geacht om passende functies te vervullen, met een arbeidsongeschiktheid van 24,54%. Het Uwv heeft vervolgens besloten dat appellante geen recht op uitkering had met ingang van 11 september 2014.
Appellante heeft bezwaar aangetekend, waarbij zij stelde dat haar beperkingen verdergaand zijn dan door het Uwv aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de eerdere beoordeling bevestigd, ook na ontvangst van informatie van haar reumatoloog. In beroep heeft de rechtbank de zaak ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante geen nieuwe medische verklaringen had overgelegd die haar stelling konden onderbouwen.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere gronden van appellante gehandhaafd, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit met juistheid heeft onderschreven. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de door appellante overgelegde medische informatie geen reden gaf om de eerder vastgestelde belastbaarheid te herzien. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.