ECLI:NL:CRVB:2016:4622

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2016
Publicatiedatum
5 december 2016
Zaaknummer
15/4042 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling laten van de aanvraag voor arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens ontbrekende gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had verzocht om een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de WAO. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat de appellant de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn had overgelegd. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad overweegt dat de appellant niet voldoende gegevens heeft aangeleverd om zijn aanvraag te kunnen beoordelen. Het Uwv had de appellant verzocht om verschillende documenten, waaronder een geldig paspoort en medische rapporten, maar deze zijn niet tijdig ontvangen. De Raad concludeert dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De appellant heeft niet aangetoond dat hij redelijkerwijs niet in staat was om de gevraagde gegevens tijdig aan te leveren.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, met L.H.J. van Haarlem als griffier.

Uitspraak

15/4042 WAO
Datum uitspraak: 2 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 mei 2015, 14/7047 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2016. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij brief van 3 mei 2013 heeft betrokkene het Uwv verzocht hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering toe te kennen.
1.2.
Bij brief van 16 juni 2014 heeft het Uwv appellant verzocht om aanvullende informatie en gegevens te verschaffen, te weten kopieën van een geldig paspoort, verblijfsvergunning, arbeidsovereenkomsten, loonspecificaties, jaaropgaven, beslissingen van toegekende Ziektewet- Werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, medische rapporten van behandelingen en recepten van voorgeschreven medicijnen. Appellant is verzocht deze informatie uiterlijk 13 juli 2014 in te dienen.
1.3
Bij besluit van 24 juli 2014 heeft het Uwv de aanvraag van appellant onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld, omdat het Uwv de gevraagde gegevens niet heeft ontvangen.
1.4.
In bezwaar tegen het besluit van 24 juli 2014 heeft appellant gesteld dat hij de gevraagde gegevens op 3 juli 2014 naar het Uwv heeft verzonden.
1.5.
In een brief van 20 augustus 2014 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat de
onder 1.4. genoemde brief van 3 juli 2014 niet is ontvangen. Appellant is in de gelegenheid gesteld om de gevraagde informatie vóór 18 september 2014 alsnog toe te zenden.
1.6.
Bij besluit, gedateerd op 5 september 2014 (bestreden besluit), heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 juli 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit in ieder geval niet eerder dan op 30 september 2014 aan appellant is verzonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant voldoende de gelegenheid heeft gehad om zijn aanvraag binnen de door het Uwv gestelde termijn aan te vullen. Het Uwv heeft de in de brieven van 16 juni 2014 en 20 augustus 2014 gevraagde gegevens niet ontvangen en kon daarom de aanvraag van betrokkene beoordelen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij in Nederland heeft gewerkt en dat hij vanaf 1992 ziek is. Hij heeft een verklaring ingebracht van een Marokkaanse psychiater van 23 mei 2015 en een ongedateerde afsprakenkaart van I-Psy in Nederland.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. Het Uwv heeft nader uiteengezet dat appellant op 24 oktober 2011 is geëmigreerd naar Marokko. Verder is uit Suwinet gebleken dat hij in de periode 1998 tot zijn vertrek uit Nederland arbeid heeft verricht gedurende de jaren 2000 tot 2006. Het Uwv heeft één dienstverband kunnen achterhalen bij een schoonmaakbedrijf van 10 september 2001 tot 28 november 2004. Verder is niets gebleken van ziekmeldingen of periodes van werkloosheidsuitkeringen of andere uitkeringen. Het Uwv heeft erop gewezen dat de ingebrachte verklaring van de Marokkaanse psychiater ook in beroep is overgelegd. Deze verklaring is onvoldoende om de aanvraag in behandeling te nemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het Uwv niet over voldoende gegevens beschikte om tot behandeling en beoordeling van de aanvraag van appellant over te gaan en dat de door het Uwv bij appellant opgevraagde gegevens noodzakelijk zijn om zijn recht op WAO-uitkering te kunnen beoordelen. Vaststaat dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft overgelegd. Evenmin is gebleken dat het Uwv uit andere hoofde over gegevens kon beschikken die noodzakelijk waren om de aanvraag van appellant te beoordelen. Ook zijn er geen aanknopingspunten op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellant redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde ontbrekende gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het Uwv bevoegd was de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te laten. In wat appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 december 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NK