ECLI:NL:CRVB:2016:4647
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om uitkeringen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 met schadevergoeding wegens schending redelijke termijn
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1940, een aanvraag ingediend voor voorzieningen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd afgewezen voor een periodieke uitkering, vervoer voor sociale contacten, gebitsrehabilitatie en een gehoorapparaat. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 27 oktober 2016 heeft appellante haar standpunten toegelicht, waarbij zij stelde dat haar ervaringen tijdens de Bersiapperiode en haar verblijf in verschillende kampen ten onrechte niet als oorlogsgeweld zijn erkend. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De Raad oordeelde dat de door appellante genoemde klachten niet in verband stonden met de oorlogservaringen en dat de toekenning van vier uren huishoudelijke hulp voldoende was. Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft vastgesteld dat er in de bestuurlijke fase sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, wat leidde tot een schadevergoeding van € 500,-. De proceskosten van appellante in beroep werden vastgesteld op € 248,-. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, met A. Mansourova als griffier, op 8 december 2016.