ECLI:NL:CRVB:2016:4679

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
7 december 2016
Zaaknummer
15-8318 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die geen recht meer heeft op ziekengeld. Appellant, die als heftruckchauffeur werkte, was uitgevallen wegens schouderklachten en later ook wegens psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 26 oktober 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmanloon kon verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank Rotterdam heeft het beroep ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij ernstige psychische problematiek heeft en dat de voor hem geselecteerde functies niet geschikt zijn. Het Uwv heeft in hoger beroep aanvullende rapporten ingediend, waarin de geschiktheid van de functies werd onderbouwd. De Raad heeft de bevindingen van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen gevolgd en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat appellant, gelet op zijn belastbaarheid, in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

15/8318 ZW
Datum uitspraak: 7 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
9 december 2015, 15/2419 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Boon. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als heftruckchauffeur voor 36 uur per week. Op
23 maart 2011 is hij uitgevallen wegens schouderklachten. Bij besluit van 14 mei 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 20 maart 2013 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering.
1.2.
Op 26 september 2013 heeft appellant, terwijl hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, zich wederom ziek gemeld wegens psychische klachten. In een rapport van 10 juli 2014 is een verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat appellant beperkingen heeft als gevolg van rug- en schouderklachten, alsmede psychische klachten. Deze beperkingen heeft hij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van eveneens 10 juli 2014. Daarna is een arbeidsdeskundige in een rapport van 24 juli 2014 tot de conclusie gekomen dat appellant geschikt is voor een viertal functies. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij berekend dat appellant 66,67% van zijn maatmanloon kan verdienen. Bij besluit van 4 augustus 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per
26 oktober 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat appellant meer dan 65% kan verdienen van het salaris dat hij in de maatgevende functie zou hebben verdiend.
1.3.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 20 februari 2015 te kennen gegeven dat hij zich kan verenigen met de bevindingen van de verzekeringsarts. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in zijn rapport van 12 maart 2015 tot de conclusie gekomen dat één van de voor appellant geselecteerde functies niet geschikt voor hem is. Daarvoor in de plaats heeft hij een andere functie geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij eveneens vastgesteld dat appellant op basis van deze functies tenminste 65% van het voor hem geldende maatmanloon kan verdienen. Bij besluit van
13 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van
4 augustus 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft ingesteld en dat de drie aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies terecht geschikt zijn geacht voor appellant. Nu appellant met ingang van 25 september 2014 met gangbare arbeid ten minste 65% van het maatmaninkomen kan verdienen, is de ZW-uitkering terecht met ingang van deze datum beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant primair gesteld dat er bij hem sprake is van ernstige psychische problematiek en dat hij geen duurzame mogelijkheden heeft. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij in hoger beroep informatie van I-Psy overgelegd. Subsidiair heeft appellant gesteld dat hij meer beperkingen heeft dan in de FML zijn vastgesteld. Tevens is hij van mening dat de voor hem geselecteerde functies niet geschikt voor hem zijn.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep nog een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 augustus 2016 ingebracht, waarin onder meer is gereageerd op de door appellant ingebrachte informatie van I-Psy, en heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na
52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bestaat recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig is. De overwegingen die de rechtbank tot dit oordeel hebben gebracht, worden onderschreven. De omstandigheid dat het Uwv reeds in de bezwaarfase de beschikking had over de door appellant in hoger beroep overgelegde informatie van I-Psy terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze informatie op dat moment niet in zijn beoordeling heeft betrokken, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu deze verzekeringsarts in hoger beroep alsnog een toereikende reactie heeft gegeven op deze informatie. Voorts wordt over de klachten van appellant overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 20 februari 2015 uiteen heeft gezet dat hij bij zijn onderzoek naar de cervico brachialgie/myalgische klachten rechts alleen een pijnlijke en hypertone musculus trapezius rechts heeft aangetroffen. Er is daarom geen pathologisch anatomisch substraat voorhanden om op grond van deze klachten meer beperkingen aan te nemen. De psychische klachten geven volgens deze arts evenmin aanleiding om meer beperkingen aan te nemen, omdat er geen aanwijzingen zijn voor manifeste psychopathologie en/of persoonlijkheidsstoornis. Veeleer is er sprake van een aanpassingsstoornis/reactie patroon op de ervaren lichamelijke klachten en sociale situatie. Daarnaast is in dit rapport gemotiveerd uiteengezet dat de gestelde diagnosen geen aanleiding geven voor een urenbeperking. In aanvulling hierop heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 12 november 2015 nog overwogen dat het gestelde in voormelde brief van 28 oktober 2013 niet ziet op de datum in geding en is in het rapport van 29 augustus 2016 nog gemotiveerd uiteengezet dat de informatie van I-Psy en de kuitklachten van appellant, die een gevolg zijn van varices, evenmin aanleiding zijn om meer beperkingen aan te nemen. Met vorenstaande overwegingen zijn de gronden van appellant dat hij meer beperkingen heeft, overtuigend en inzichtelijk weerlegd en is de voor appellant in de FML van 10 juli 2014 vastgestelde belastbaarheid voldoende onderbouwd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant, gelet op de voor hem vastgestelde belastbaarheid, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies wordt eveneens onderschreven. Daarvoor wordt verwezen naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 maart 2015 en 3 november 2015, waarin de geschiktheid van deze functies is gemotiveerd. Tevens is in het eerstgenoemde rapport aangetoond dat appellant met deze functies meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet en dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2016.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) N. Veenstra

UM