ECLI:NL:CRVB:2016:4697
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten op basis van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had bijzondere bijstand aangevraagd voor verhuis- en inrichtingskosten op basis van de Participatiewet (PW). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, omdat er geen noodzaak voor de verhuizing naar de gemeente [woonplaats] bestond. De appellant had op 10 mei 2015 de aanvraag ingediend, terwijl hij zich op 7 mei 2015 in de nieuwe gemeente had ingeschreven. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep stelde de appellant dat hij vanwege bedreigingen en mishandeling door familieleden van zijn ex-echtgenote genoodzaakt was te verhuizen. Hij voerde aan dat hij zich in een levensbedreigende situatie bevond en dat hij daarom niet kon wachten op een urgentieverklaring. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen sociale of medische noodzaak tot verhuizing was aangetoond. De bewijsstukken die de appellant had overgelegd, waren te oud en gaven geen aanleiding om aan te nemen dat er kort voor de aanvraag een dringende noodzaak tot verhuizing bestond.
De Raad bevestigde dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten niet kon worden ingewilligd, omdat de appellant ten tijde van de aanvraag al woonachtig was in de gemeente [woonplaats] en hij zijn aanvraag daar had moeten indienen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.