ECLI:NL:CRVB:2016:4716

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
15/3665 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ziekengeld op basis van onvoldoende objectieve medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, die zich op 27 september 2010 ziek meldde vanwege vermoeidheidsklachten gerelateerd aan de ziekte van Lyme, had in hoger beroep aangevoerd dat hij recht had op ziekengeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant per 25 september 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en hem daarom geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toekende. Appellant was van mening dat zijn klachten hem belemmerden in het verrichten van arbeid.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de artsen van het Uwv. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Raad oordeelde dat de medische informatie van de neuroloog geen aanleiding gaf om de eerdere conclusies van het Uwv te betwijfelen. De Raad bevestigde dat er geen objectieve medische verklaringen waren voor de moeheid van appellant en dat hij in staat was zijn arbeid te verrichten.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de weigering van ziekengeld per 29 september 2014 terecht had gehandhaafd. De hoger beroepsgronden van appellant werden als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

15/3665 ZW
Datum uitspraak: 7 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
14 april 2015, LEE 14/5552 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.M.C. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dalen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als [naam functie] bij een houthandel voor 36 uur per week toen hij zich op 27 september 2010 ziek meldde wegens vermoeidheidsklachten door, naar uiteindelijke bleek, de gevolgen van de ziekte van Lyme. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 25 september 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant werd met zijn beperkingen in staat geacht zijn eigen arbeid als [naam functie] en geselecteerde functies als Productiemedewerker hout, wikkelaar en monteur kozijnen, kisten, pallets te vervullen.
1.2.
Het dienstverband van appellant is met ingang van 3 september 2013 beëindigd. Vanaf dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op
19 november 2013 heeft appellant zich ziek gemeld met klachten van vermoeidheid en wisselende gewrichtsklachten.
1.3.
Op 17 januari 2014 heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts voor arbeid en gezondheid. Deze arts heeft informatie opgevraagd bij de behandelend neuroloog. Op
28 mei 2014 heeft appellant het spreekuur bezocht van een bedrijfsarts van het Uwv. Deze arts heeft, over de uitslag van een slaaponderzoek, informatie opgevraagd bij de behandelend neuroloog. Na ontvangst van deze informatie heeft de bedrijfsarts appellant op
24 september 2014 opnieuw op het spreekuur gezien en onderzocht. Deze arts heeft appellant per 29 september 2014 geschikt geacht voor zijn eigen arbeid en voor de geselecteerde functies als genoemd in 1.1. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 24 september 2014 vastgesteld dat appellant per 29 september 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 11 november 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 november 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen reden bestaat te twijfelen aan diens standpunt dat appellant, ondanks de vermoeidheidsklachten en de gewrichtsklachten, op de datum in geding in medische zin in staat is zijn arbeid te verrichten evenals werkzaamheden overeenkomstig de Functionele Mogelijkhedenlijst van 26 juli 2012. Voor het vaststellen van aanvullende arbeidsbeperkingen is volgens de rechtbank een nadere invulling van de diagnose possible Lyme-disease niet van belang. Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd dat hij vanwege vermoeidheid en gewrichtsklachten meer beperkt is. In de door appellant ingebrachte medische informatie van neuroloog L.J. Engström is geen aanleiding gezien te twijfelen aan de rapporten verzekeringsartsen van het Uwv.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich, net als in bezwaar en beroep, op het standpunt gesteld dat hij als gevolg van de late Lyme-disease niet in staat is arbeid te verrichten. Appellant heeft verwezen naar de informatie van neuroloog Engström.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellant per 29 september 2014 recht heeft op ziekengeld.
4.3.
De hoger beroepsgronden van appellant zijn een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de in het dossier aanwezig zijnde medische informatie van neuroloog Engström geen aanleiding geeft te twijfelen aan de bevindingen van de artsen van het Uwv. Uit de informatie van voornoemde neuroloog kan worden afgeleid dat zowel in 2012 als in 2014 antilichamen in het bloed zijn geconstateerd die zijn geduid als afweerreactie op de Borreliabacterie, maar dat er geen aanwijzingen zijn gezien voor een actieve ontstekingsreactie, waarbij neuroborreliose is uitgesloten. Hieruit volgt dat in 2014 geen andere medische situatie is ontstaan dan in 2012, zodat appellant met deze informatie zijn standpunt, dat hij in 2014 meer beperkt is dan in 2012 het geval was, niet kan onderbouwen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van
3 november 2014 inzichtelijk gereageerd op de medische informatie en daarbij te kennen gegeven dat de informatie geen ander beeld van de medische situatie geeft en er geen objectief medische verklaringen voor de moeheid van appellant is gevonden. Voor twijfel aan de juistheid van deze gemotiveerde reactie is geen aanleiding.
4.5.
De door appellant in hoger beroep overgelegde brieven van neuroloog Engström van
1 oktober 2015 en 14 oktober 2016 leiden niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn beoordeling als neergelegd in het rapport van
12 september 2016, dat de neuroloog in de brief van 1 oktober 2015 de vragen heeft beantwoord vanuit de klachten van appellant en uit diens brief geen medisch objectiveerbare aandoening kan worden afgeleid waarmee de klachten van appellant zijn gerelateerd. Blijkens de brief van 14 oktober 2016 heeft de neuroloog geen objectieve kenmerken kunnen geven voor late complicaties van de ziekte van Lyme. Hieruit volgt dat er op basis van de klachten van appellant geen objectieve beperkingen voor het verrichten van arbeid kunnen worden vastgesteld.
4.6.
De gemachtigde van appellant heeft ter zitting een beroep gedaan op de rechtspraak van de Raad met betrekking tot de uitgangspunten van de richtlijn Medisch arbeidsongeschiktheidscriterium. In deze richtlijn is ten aanzien van moeilijk objectiveerbare aandoeningen vermeld dat het feit dat er geen lichamelijke of psychische oorzaken van de klachten van de verzekerde kunnen worden aangetoond, niet betekent dat er daarom geen stoornissen, beperkingen en handicaps kunnen bestaan. In dat verband moet echter zijn voldaan aan de eis dat bij de medische deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren gemotiveerde alsook verantwoorde opvatting bestaat dat de verzekerde als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is de desbetreffende arbeid te verrichten (vergelijk de uitspraak van de Raad van 12 maart 2010, ECLI:CRVB:2010:BL7384). Daarvan is in dit geval geen sprake, zodat dit beroep niet slaagt.
4.7.
Wat in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen leidt tot de conclusie dat de rechtbank juist heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellant de maatgevende arbeid kan verrichten en terecht per 29 september 2014 ziekengeld heeft geweigerd. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) N. Veenstra

NK