ECLI:NL:CRVB:2016:472

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
15-7109 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en een aanvullend pensioen ontvangt, had samen met zijn partner een aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag ingediend op grond van de Participatiewet (PW). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, omdat de partner van de appellant tot 10 september 2014 niet in Nederland woonde. Hierdoor voldeed de appellant niet aan de voorwaarde dat hij gedurende 36 maanden in Nederland inkomsten onder 110% van het bijstandsniveau moest hebben ontvangen.

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep voerde de appellant aan dat bij de bepaling van zijn inkomen ten onrechte geen rekening was gehouden met de alimentatie die hij aan zijn ex-echtgenote betaalde. De Raad overwoog dat volgens de wet en de gemeentelijke verordening voor de inkomenstoeslag het inkomen van de appellant hoger was dan 110% van de norm voor een alleenstaande, omdat zijn partner pas sinds september 2014 in Nederland woonde. De Raad bevestigde dat de alimentatiebetalingen niet van invloed zijn op de vaststelling van het recht op de inkomenstoeslag.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier.

Uitspraak

15/7109 PW
Datum uitspraak: 9 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
16 september 2015, 15/1238 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, die een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en een aanvullend pensioen ontvangt, heeft op 26 januari 2015 samen met zijn partner,
[naam partner] (G), bij het college een aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag (inkomenstoeslag) op grond van de Participatiewet (PW) ingediend.
1.2.
Appellant is tot 29 november 2006 gehuwd geweest met [naam ex-echtgenote]
(ex-echtgenote). Appellant woont sinds september 2014 samen met G die op 10 september 2014 vanuit Suriname naar Nederland is gekomen.
1.3.
Bij besluit van 24 maart 2015 heeft het college de aanvraag van appellant en G om een inkomenstoeslag afgewezen op de grond dat G tot 10 september 2014 niet in Nederland woonde. Hierdoor voldeed appellant niet aan de voorwaarde dat hij gedurende 36 maanden in Nederland inkomsten onder 110% van het bijstandsniveau moet hebben ontvangen.
1.4.
Bij besluit van 6 mei 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard onder wijziging van de grondslag. Het college verleent appellant geen inkomenstoeslag, omdat zijn inkomen meer bedraagt dan 110% van de norm voor een alleenstaande.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, evenals in bezwaar en beroep, aangevoerd dat bij de bepaling van zijn inkomen ten onrechte geen rekening is gehouden met de maandelijks door hem aan zijn ex-echtgenote betaalde alimentatie ter hoogte van € 300,-.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de PW kan het college op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
4.2.
In artikel 2, eerste lid, van de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Zwolle 2015 (Verordening) is bepaald dat sprake is van een langdurig laag inkomen als het inkomen, gedurende de referteperiode, niet hoger was dan 110% van de norm.
4.3.
In artikel 4, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat geen recht op een inkomenstoeslag bestaat als belanghebbende of diens partner in de referteperiode buiten Nederland heeft verbleven en het verblijf buiten Nederland, per kalenderjaar bezien, langer was dan de periode genoemd in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, of artikel 13, vierde lid 4, aanhef en onder a, van de PW.
4.4.
In artikel 5, tweede lid, van de Verordening is bepaald dat als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 en 13, eerste lid, van de PW, de rechthebbende echtgenoot in aanmerking komt voor een inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
4.5.
Appellant heeft niet betwist dat voor hem, omdat G pas sinds september 2014 in Nederland woont, dient te worden uitgegaan van de norm voor een alleenstaande en dat zijn netto inkomen hoger is dan 110% van deze norm.
4.6.
Artikel 36 van de PW is naar inhoud en strekking nagenoeg gelijkluidend aan het tot 1 januari 2015 geldende artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) waarin de langdurigheidstoeslag was geregeld. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten is vermeld dat de categoriale langdurigheidstoeslag is omgevormd tot een individuele inkomenstoeslag voor personen tot de AOW-gerechtigde leeftijd die langdurig van een laag inkomen rond moeten zien te komen en gelet op hun individuele omstandigheden geen zicht hebben op verbetering van het inkomen. Dit neemt echter niet weg dat de gemeenteraad desondanks verplicht is gebleven om in een verordening in ieder geval de hoogte van de individuele toeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen aan te geven (Kamerstukken II, 2013/14, 33 801, nr. 3, blz. 22 en 23).
4.7.
Met de Verordening heeft het college aan onder meer het begrip laag inkomen invulling gegeven. Volgens vaste rechtspraak, zoals die onder de WWB tot stand is gekomen (uitspraak van 22 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2193), is voor het recht op langdurigheidstoeslag bepalend of in de referteperiode sprake was van een inkomen op of onder een vastgesteld minimum. Daarbij is niet van belang of de betrokkene in die periode te maken had met bijzondere kosten, zoals de door appellant betaalde alimentatie. Deze rechtspraak is onverkort van toepassing voor de vaststelling van de hoogte van het inkomen in het kader van de individuele inkomenstoeslag op grond van de PW.
4.8.
Uit 4.6 en 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) R.B.E. van Nimwegen

HD