ECLI:NL:CRVB:2016:4720

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
15/7168 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering nabestaandenuitkering op basis van verzekeringseisen ANW

Op 9 december 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante, die een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) had aangevraagd. Appellante, woonachtig in Marokko, had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat haar echtgenoot op het moment van zijn overlijden op 22 januari 2004 niet verzekerd was voor de ANW. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had deze weigering in stand gehouden, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de eerdere besluiten konden ondermijnen. De Raad benadrukte dat de stelling van appellante dat zij weduwe is en financiële ondersteuning nodig heeft, niet kan worden aangemerkt als nieuw feit. De Svb had terecht geconcludeerd dat er geen basis was voor het toekennen van de nabestaandenuitkering, aangezien niet was aangetoond dat de echtgenoot van appellante verzekerd was voor de ANW op het moment van zijn overlijden.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor duidelijke bewijsvoering bij aanvragen voor nabestaandenuitkeringen en onderstreept de strikte toepassing van de verzekeringseisen zoals vastgelegd in de ANW. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

15/7168 ANW
Datum uitspraak: 9 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 september 2015, 15/1813 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2016. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door van W. van Wenberg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is woonachtig in Marokko. De echtgenoot van appellante heeft in de jaren 1970-1975 in Nederland gewerkt. Hij is op 22 januari 2004 in Marokko overleden.
1.2.
Bij besluit van 24 januari 2008 heeft de Svb geweigerd aan appellante een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) toe te kennen, omdat haar echtgenoot op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was ingevolge de ANW en evenmin krachtens de Marokkaanse wettelijke regelingen.
1.3.
De door appellante tegen dit besluit aanhangig gemaakte procedures hebben geleid tot de uitspraak van deze Raad van 6 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7661, waarbij de weigering van de nabestaandenuitkering in stand is gebleven. Het tegen die uitspraak ingestelde beroep in cassatie is bij arrest van de Hoge Raad van 24 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8115, ongegrond verklaard.
1.4.
Op 24 september 2014 heeft appellante de Svb opnieuw verzocht een nabestaandenuitkering aan haar toe te kennen. Bij beslissing op bezwaar van 19 februari 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 10 oktober 2014, waarbij is geweigerd om terug te komen van het besluit van 24 januari 2008, gehandhaafd. De Svb heeft overwogen dat aan de aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht ten grondslag zijn gelegd, zodat het verzoek om herziening kan worden afgewezen onder verwijzing naar het besluit van 24 januari 2008. Met betrekking tot de beoordeling van het recht op nabestaandenuitkering vanaf het moment van het verzoek om herziening heeft de Svb overwogen dat gesteld noch is gebleken dat de echtgenoot van appellante op het moment van zijn overlijden verzekerd was voor de ANW.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de stelling van appellante dat zij weduwe is en financiële ondersteuning nodig heeft, niet is aan te merken als nieuwe feiten en omstandigheden, zodat er voor een inhoudelijke toetsing van het bestreden besluit, voor zover dat de periode voorafgaand aan de nieuwe aanvraag betreft, geen plaats is. Ten aanzien van de periode vanaf het verzoek om herziening heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante niets heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat haar echtgenoot verzekerd was voor de ANW en dat dit ook anderszins niet is gebleken. De Svb heeft de aanvraag om nabestaandenuitkering terecht afgewezen.
3. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden aangedragen die een ander licht op de zaak werpen. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L. Koper, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2016.
(getekend) L. Koper
(getekend) J.C. Borman
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.

SS

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
statue:
confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par L. Koper en présence de J.C. Borman en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 9 décembre 2016.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas : Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de
groupe d’assurés.