In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had bezwaar gemaakt tegen de toepassing van de woonlandfactor op de kinderbijslag die hij ontving voor zijn kinderen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in een besluit van 14 januari 2013 meegedeeld dat de hoogte van de kinderbijslag vanaf 1 januari 2013 zou worden aangepast aan het kostenniveau van het land waar de appellant woont, met een woonlandfactor van 60%. Dit besluit werd in een beslissing op bezwaar van 6 december 2013 ongegrond verklaard.
Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft de Svb, naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de Raad, op 19 maart 2015 een nieuwe beslissing genomen waarbij het bezwaar van de appellant gegrond werd verklaard. De Svb heeft de woonlandfactor niet langer toegepast en heeft de appellant recht op volledige kinderbijslag toegekend met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013, inclusief nabetaling en wettelijke rente.
De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk, omdat de Svb volledig tegemoet was gekomen aan de wensen van de appellant. In hoger beroep heeft de appellant echter aangegeven dat hij het niet eens was met de intrekking van de kinderbijslag voor zijn zoon, omdat zijn dochter de leeftijd van 18 jaar had bereikt. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.