ECLI:NL:CRVB:2016:4733

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
15/4216 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op WAO-uitkering en de medewerking van het Uwv aan derdenbeslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een WAO-uitkering ontvangt, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat beslag had gelegd op zijn uitkering door PRC Gerechtsdeurwaarders & Incasso. Het Uwv had aan de appellant meegedeeld dat een deel van zijn uitkering, dat boven de beslagvrije voet uitkomt, ingehouden en afgedragen zou worden aan PRC. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij verwees naar vaste rechtspraak van de Raad. De rechtbank oordeelde dat het Uwv verplicht was om medewerking te verlenen aan het derdenbeslag en dat de geldigheid en omvang van het beslag niet door het bestuursorgaan beoordeeld konden worden. De appellant voerde in hoger beroep aan dat het beslag inmiddels was opgeheven en dat er nog een openstaand bedrag aan schuld was bij het Zorginstituut Nederland, dat het Uwv ten onrechte niet had afgedragen. De Raad oordeelde echter dat deze beroepsgrond niet relevant was voor de beoordeling van het hoger beroep, omdat het betrekking had op een schuld uit 2012 en niet op het beslag dat betrekking had op eerdere jaren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/4216 WAO
Datum uitspraak: 9 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 mei 2015, 14/7901 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere reacties en stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2016. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 18 november 2014 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat PRC Gerechtsdeurwaarders & Incasso (PRC) beslag heeft gelegd op zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Ter uitvoering van dat beslag wordt het gedeelte van de WAO-uitkering van appellant dat boven de beslagvrije voet uitkomt door het Uwv ingehouden en afgedragen aan PRC. Met ingang van 1 december 2014 zal appellant in verband hiermee nog een bedrag van € 856,49 per maand aan uitkering ontvangen.
1.2.
Bij besluit van 26 november 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 18 november 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van 8 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3672) heeft de rechtbank overwogen dat een bestuursorgaan gehouden is volledige medewerking te verlenen aan een derdenbeslag, zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Indien de beslagdebiteur bezwaren heeft tegen de beslaglegging en/of de hoogte van de beslagvrije voet, kan hij die op grond van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorleggen aan de civiele rechter. Ook de bestuursrechter dient bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd derdenbeslag de geldigheid van dat beslag als een gegeven te beschouwen. Zijn toetsing kan niet verder strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van zijn betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag. Het Uwv was dus gehouden zijn medewerking te verlenen aan het derdenbeslag. Gesteld noch gebleken is volgens de rechtbank dat het Uwv bij het nemen van zijn betalingsbeslissing niet binnen het genoemd kader is gebleven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het beslag inmiddels is opgeheven en dat er nog een bedrag aan € 915,99 openstaat aan schuld bij het Zorginstituut Nederland en dat het Uwv dit bedrag ten onrechte niet heeft afgedragen.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De Raad verenigt zich volledig met het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Wat appellant heeft aangevoerd over het niet afdragen door het Uwv van een bedrag van € 915,99 aan het Zorginstituut Nederland, heeft betrekking op een schuld uit 2012 en maakt geen onderdeel uit van het gelegde beslag dat ziet op een schuld over de jaren 2008 tot en met 2011. Deze beroepsgrond valt buiten de omvang van het geding.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P. Vrolijk, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2016.
(getekend) P. Vrolijk
(getekend) L.H.J. van Haarlem

RB