ECLI:NL:CRVB:2016:4733
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beslag op WAO-uitkering en de medewerking van het Uwv aan derdenbeslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een WAO-uitkering ontvangt, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat beslag had gelegd op zijn uitkering door PRC Gerechtsdeurwaarders & Incasso. Het Uwv had aan de appellant meegedeeld dat een deel van zijn uitkering, dat boven de beslagvrije voet uitkomt, ingehouden en afgedragen zou worden aan PRC. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij verwees naar vaste rechtspraak van de Raad. De rechtbank oordeelde dat het Uwv verplicht was om medewerking te verlenen aan het derdenbeslag en dat de geldigheid en omvang van het beslag niet door het bestuursorgaan beoordeeld konden worden. De appellant voerde in hoger beroep aan dat het beslag inmiddels was opgeheven en dat er nog een openstaand bedrag aan schuld was bij het Zorginstituut Nederland, dat het Uwv ten onrechte niet had afgedragen. De Raad oordeelde echter dat deze beroepsgrond niet relevant was voor de beoordeling van het hoger beroep, omdat het betrekking had op een schuld uit 2012 en niet op het beslag dat betrekking had op eerdere jaren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.