Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de intrekking van zijn bijstandsverlening door het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden aan de orde is. Appellant ontving sinds 20 januari 1998 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand. Het college heeft in 2011 de bijstand over een bepaalde periode ingetrokken en een terugvordering ingesteld van in totaal € 135.800,67. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat deels gegrond werd verklaard, maar de intrekking bleef van kracht. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat appellant en zijn echtgenote hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van hun activiteiten als toezichthouder/kamerverhuurder. De Raad heeft vastgesteld dat het college de bijstand op basis van schattingen had moeten vaststellen, gezien de schending van de inlichtingenverplichting. In de onderhavige procedure werd de herziening van de bijstand en de terugvordering opnieuw beoordeeld. De Raad concludeert dat het college de uitspraak van 17 juni 2014 correct heeft uitgevoerd en dat er geen aanleiding is voor een hernieuwde hoorzitting.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad is van mening dat de gronden van appellant in hoger beroep een herhaling zijn van eerdere argumenten en dat de rechtbank deze adequaat heeft behandeld. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak wordt openbaar gedaan op 6 december 2016.