ECLI:NL:CRVB:2016:4839
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering wegens hersteld vermogen tot arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als schoonmaker werkzaam was. Appellant heeft zich op 22 april 2014 ziek gemeld met oogklachten, terwijl hij op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Na meerdere bezoeken aan een arts van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde de arts Löbker op basis van dossierstudie en expertises dat appellant voldoende belastbaar was om zijn maatgevende arbeid te hervatten. Het Uwv beëindigde daarop de ZW-uitkering per 4 november 2014. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellant in hoger beroep ging.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn situatie ernstiger was dan het Uwv had aangenomen en overhandigde hij nieuwe medische informatie van het oogziekenhuis Zonnestraal. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De Raad volgde de conclusies van de artsen en oordeelde dat appellant medisch gezien in staat was zijn arbeid te verrichten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.