ECLI:NL:CRVB:2016:4839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
16 december 2016
Zaaknummer
15/5705 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens hersteld vermogen tot arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als schoonmaker werkzaam was. Appellant heeft zich op 22 april 2014 ziek gemeld met oogklachten, terwijl hij op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Na meerdere bezoeken aan een arts van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde de arts Löbker op basis van dossierstudie en expertises dat appellant voldoende belastbaar was om zijn maatgevende arbeid te hervatten. Het Uwv beëindigde daarop de ZW-uitkering per 4 november 2014. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellant in hoger beroep ging.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn situatie ernstiger was dan het Uwv had aangenomen en overhandigde hij nieuwe medische informatie van het oogziekenhuis Zonnestraal. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De Raad volgde de conclusies van de artsen en oordeelde dat appellant medisch gezien in staat was zijn arbeid te verrichten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/5705 ZW
Datum uitspraak: 14 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 juli 2015, 15/2205 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.W. Mettendaf, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als schoonmaker voor 40 uur per week. Zijn dienstverband is op 15 september 2011 geëindigd. Appellant heeft zich op 22 april 2014 ziek gemeld met oogklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Appellant heeft meerdere malen het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht. Na het spreekuur op 31 oktober 2014 is de arts Löbker op grond van dossierstudie, verkregen informatie van een oogarts, een expertise-onderzoek door een oogmeetkundige en een arbeidsdeskundige, en zijn eigen bevindingen tot de conclusie gekomen dat het ziekteproces dusdanig is verbeterd dat appellant voldoende belastbaar is om weer in zijn maatgevende arbeid te hervatten. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 31 oktober 2014 vastgesteld dat appellant per 4 november 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
24 februari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 februari 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat het oordeel van de verzekeringsartsen niet op juiste gronden is gegeven.
3.1.
Appellant heeft zich niet met de uitspraak van de rechtbank kunnen verenigen en heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn situatie veel erger is dan het Uwv doet vermoeden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant nadere medische informatie van het oogziekenhuis Zonnestraal overgelegd en zijn eerder ingenomen standpunt gehandhaafd dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven wegens strijd met de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. Appellant is sinds 1987 blind aan zijn linkeroog. Hij heeft zich ziek gemeld wegens tranende en branderige ogen, met name bij wind en licht. Appellant heeft meerdere malen het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht. Er heeft dossierstudie plaatsgevonden en er is informatie opgevraagd bij oogarts dr. C.A.A. Hulsman. Vervolgens heeft Bartimeus in opdracht van het Uwv een expertise verricht en heeft daarna onderzoek plaatsgevonden door arbeidsdeskundige P. van der Straaten. Uit het expertise-verslag van Bartimeus van 9 september 2014, verricht door oogmeetkundige/TOA/Low vision specialist A. Boolman blijkt dat de gezichtsscherpte van het rechteroog 100% is, dat appellant moeite kan hebben met diepte zien, en dat appellant voorwerpen en personen aan de linkerkant iets later ziet aankomen. Uit het onderzoek van de arbeidsdeskundige van 10 september 2014 komt naar voren dat appellant op basis van de visuele gegevens geschikt is voor het eigen werk van schoonmaker. De vastgestelde visus zal voor het eigen werk geen belemmeringen opleveren. Met rechts is het zien van details goed. Diepte zien is in schoonmaakwerk minder van belang, omdat de werkzaamheden zich overwegend op armlengte bevinden, aldus de arbeidsdeskundige. Op basis van de inhoud van het expertise-onderzoek van Bartimeus en de arbeidsdeskundige, gevoegd bij de resultaten van zijn eigen onderzoek, heeft de arts Löbker de conclusie getrokken dat appellant voldoende belastbaar is om in de maatgevende arbeid te hervatten.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis genomen van het dossier, appellant op het spreekuur gezien en informatie opgevraagd bij de behandelend sector (oogziekenhuis Zonnestraal). Uit de verkregen informatie van de behandelend oogarts dr. S. Schotgerrits van 17 februari 2015 blijkt dat sprake is van een goede visus van het rechteroog en dat het beloop sinds de zomer van 2014 stabiel is. De oogarts kan zich vinden in het onderzoek van Bartimeus. In zijn rapport van
20 februari 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op consistente en navolgbare wijze gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om af te wijken van het standpunt van de primaire arts. Er bestaat geen aanleiding om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden, gegeven de informatie van Schotgerrits.
4.4.
De door appellant in hoger beroep overgelegde nadere medische informatie van oogziekenhuis Zonnestraal leidt de Raad niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn mening, zoals neergelegd in zijn rapport van
14 september 2015, dat uit de overgelegde informatie geen nieuwe afwijkingen blijken en dat die informatie dus geen aanleiding geeft voor een bijstelling van het eerder ingenomen standpunt. De angst voor het verliezen van zijn goede oog acht de Raad, in navolging van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, invoelbaar, maar dit maakt niet dat appellant medisch gezien niet in staat kan worden geacht zijn arbeid te verrichten. Het Uwv heeft het recht op ziekengeld van appellant met ingang van 4 november 2014 dan ook terecht beëindigd.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) B. Dogan

UM