ECLI:NL:CRVB:2016:49

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
14/6029 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking bijstandsverlening na termijnoverschrijding bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die sinds 1 maart 2009 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn heeft op 10 juli 2013 het recht op bijstand van appellant opgeschort en op 14 augustus 2013 ingetrokken. Appellant heeft op 4 oktober 2013 bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze bezwaren op 20 februari 2014 niet-ontvankelijk verklaard omdat ze te laat waren ingediend. De rechtbank Amsterdam heeft de beroepen tegen deze besluiten ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep is gegaan.

Appellant stelt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is vanwege psychische problemen die hem belemmerden om adequaat om te gaan met binnenkomende post. Hij verwijst naar een rapport van een medisch adviseur, maar de Raad oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn psychische klachten niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad concludeert dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6029 WWB, 14/6030 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 september 2014, 14/1992 en 14/2240 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant], zonder vaste woon- of verblijfplaats (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 14/2374 WWB, 14/3972 WWB en 14/3995 WWB plaatsgevonden op 17 november 2015. Namens appellant is verschenen
mr. Kramer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.H.L. Bakker. In de zaken 14/2374 WWB, 14/3972 WWB en 14/3995 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 1 maart 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 10 juli 2013 heeft het college het recht op bijstand van appellant met ingang van 3 juli 2013 opgeschort. Bij besluit van 14 augustus 2013 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 3 juli 2013 ingetrokken. Bij een door het college op
4 oktober 2013 ontvangen brief heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de besluiten van
10 juli 2013 en 14 augustus 2013. Bij afzonderlijke besluiten van 20 februari 2014 (bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 10 juli 2013 en 14 augustus 2013 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat deze bezwaren niet binnen de hiervoor geldende termijn zijn ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, aangezien hij vanwege psychische problemen niet in staat is adequaat om te gaan met binnenkomende post. Appellant verwijst hiervoor naar een door een medisch adviseur van SCIO Consult opgesteld ‘Rapport onderzoek medische indicatie’ van 5 april 2013 (rapport).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op wat appellant in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, is niet in geschil dat het namens appellant ingediende bezwaarschrift tegen de besluiten van 10 juli 2013 en 14 augustus 2013 na afloop van de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn van zes weken is ingediend. Ter beoordeling staat uitsluitend of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.2.
In artikel 6:11 van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, een niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn psychische klachten niet in staat was om tijdig bezwaar te maken tegen de besluiten van 10 juli 2013 en 14 augustus 2013. Uit het rapport, opgesteld na een op verzoek van het college verricht medisch onderzoek in verband met de arbeidsinschakeling van appellant, volgt dat appellant beperkingen heeft op onder meer het gebied van zelfstandig handelen. Anders dan appellant stelt, kan hieruit echter niet worden geconcludeerd dat hij als gevolg van psychische problematiek niet in staat was adequaat om te gaan met binnenkomende post.
4.4.
Volgens appellant is zijn geval vergelijkbaar met dat van de uitspraak van de Raad van
21 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0568. In dat geval had betrokkene een ernstig
auto-ongeval gehad. Haar huisarts had verklaard dat bij betrokkene na dat ongeval grote neurologische schade was ontstaan, waarvan zij nooit volledig was hersteld. Betrokkene had fobische klachten ontwikkeld en durfde bijvoorbeeld jarenlang geen telefoon op te nemen, brieven te openen en contact op te nemen met instanties. Door haar fobie was betrokkene financieel en administratief geheel in het ongerede geraakt. Appellant heeft nog geen begin van bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij in een vergelijkbare situatie verkeert als de betrokkene in de uitspraak van 21 mei 2013.
4.5.
Gelet op wat in 4.3 en 4.4 is overwogen, bestaat geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het hoger beroep slaagt dus niet, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) W.F. Claessens
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD