ECLI:NL:CRVB:2016:496

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
11/7468 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geschiktheid voor arbeid en WIA-uitkering na aanpassing Functionele Mogelijkhedenlijst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De zaak betreft de geschiktheid van appellante voor haar functie als magazijnmedewerkster, na aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) door de verzekeringsarts. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts de FML op 28 augustus 2015 heeft aangepast op basis van bevindingen van een deskundige. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat appellante, ondanks haar beperkingen, nog steeds geschikt is voor haar eigen functie en vier voorbeeldfuncties. Appellante heeft betoogd dat haar faalangst en andere beperkingen niet voldoende zijn meegenomen in de beoordeling. De Raad heeft echter geoordeeld dat de FML en de geschiktheid voor de functies voldoende zijn onderbouwd en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de kosten van appellante voor verleende rechtsbijstand, die in totaal € 4.216,- bedragen, en heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.

Uitspraak

11/7468 WIA
Datum uitspraak: 17 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
15 november 2011, 10/4335 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats]appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 18 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2111 en op 12 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2742, een tussenuitspraak gedaan.
Na de tussenuitspraak van 12 augustus 2015 heeft het Uwv bij brief van 4 september 2015 stukken toegezonden, waarop mr. M.P.A. Toonen, advocaat, namens appellante een zienswijze heeft gegeven bij brief van 15 oktober 2015.
Vervolgens hebben partijen nadere stukken ingediend en nogmaals op elkaars standpunten gereageerd.
De meervoudige kamer heeft de zaak voor verdere behandeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. Vervolgens is, nadat de Raad met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, heeft bepaald dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft, het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreid overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de tussenuitspraken.
2.1.
Ter uitvoering van de tweede tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 28 augustus 2015 de reeds op 24 juli 2014 aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) nogmaals aangepast. Daarbij heeft deze verzekeringsarts alsnog beperkingen vastgesteld op de items 1.4 (inzicht in eigen kunnen), 1.8 (overige beperkingen in persoonlijk functioneren) en 2.10 (vervoer). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 3 september 2015 vastgesteld dat appellante op basis van de FML van 28 augustus 2015 nog steeds geschikt is voor haar eigen functie van magazijnmedewerkster. Daarbij heeft deze arbeidsdeskundige het volgende in overweging genomen:
“Belanghebbende (lees: appellante) heeft met haar genoten scholing het opleidingsniveau 3. De uitvoering van de functie is op niveau 2. Een eenvoudige gestructureerde functie zonder grote eindverantwoordelijkheid of kans of fouten met grote gevolgen. Hierdoor is het voor belanghebbende mogelijk om deze fysiek en mentaal licht belastende routinematige eenvoudige functie uit te voeren. Beoordelingspunt 1.4.1 wordt hiermee onderschept. Uitvoering werkzaamheden op een lager niveau geeft vertrouwen in eigen kunnen. Haar beperking op beoordelingspunt 1.8 “de angst om niet te kunnen voldoen aan de verwachting” wordt hiermee tevens geminimaliseerd. Ze heeft als basis al voldoende kennis en vaardigheden zodat belanghebbende de eenvoudige logisch op elkaar volgende werkzaamheden kan uitvoeren, zonder haar eigen mogelijkheden te overschrijden. Belanghebbende is beperkt op zelfstandig vervoer van en naar haar werk. Ze is aangewezen op hulp van anderen. Belanghebbende kan gebruik maken van een vervoersvoorziening vanuit de Wet WIA. Hierdoor is ze in staat ondanks haar beperking haar werkplek te bereiken.”
Daarnaast heeft zij in dit rapport vastgesteld dat appellante op basis van deze FML ook nog steeds geschikt is voor een viertal voorbeeldfuncties. Aan de geschiktheid van appellante voor deze functies heeft zij onder meer dezelfde overwegingen ten grondslag gelegd als hiervoor geciteerd.
2.2.
Met een brief van 15 oktober 2015 heeft appellante op het vorenstaande gereageerd, waarbij zij een rapport van 14 oktober 2015 van registerarbeidsdeskundige F.M.L.J. Hoebink heeft overgelegd. Daarop is door het Uwv gereageerd met een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 oktober 2015. Daarin heeft deze arbeidsdeskundige het volgende overwogen:
“De eigen functie van (allround) magazijnmedewerker is passend voor belanghebbende evenals de geduide functies. Mijn argumentatie is dat ondanks dat belanghebbende beperkingen heeft bij de uitvoer van arbeid, deze geen overschrijdingen geven, omdat de eigen functie als de geduide functies aansluiten bij haar mogelijkheden.
Wanneer je een taak moet uitvoeren die je gezien je intellect makkelijk aankunt
(functie uitvoer in een lager opleidingsniveau) geeft dit zekerheid. Deze zekerheid zorgt ervoor dat je je werkzaamheden kunt verrichten ondanks dat je regelmatig geconfronteerd wordt met faalangst. Elke functionaris heeft een mate van verantwoordelijkheid ten aanzien van het uitvoeren van zijn/haar taken. Een grote mate van verantwoordelijkheid in een functie kan de angst om te moeten voldoen aan verwachtingen, vergroten. Daarom zijn de geduide functies, als haar eigen functies, functies waarin de eigen verantwoordelijkheid laag is. Zijn eenvoudige, routinematige taken die uitgevoerd worden waarbij sprake is van geen of minimale persoonlijke invulling, zodat het uitvoeren van deze routinematige taken aansluiten bij haar mogelijkheden en haar vertrouwen in haar mogelijkheden hierdoor bevestigen.”
2.3.
In reactie op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
27 oktober 2015 heeft appellante nogmaals een rapport van 3 december 2015 van Hoebink overgelegd. Daarin is gesteld dat de aanname van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat werk op lager niveau tot meer zekerheid leidt uitermate discutabel is. Faalangst vindt zijn oorsprong in het niet kunnen voldoen van eigen of andermans verwachtingen. Voorts is gesteld dat faalangst niet alleen een rol speelt bij het uitoefenen van de werkzaamheden verbonden aan een functie, maar dat door faalangst ook de toegang tot een functie kan worden geblokkeerd.
2.4.
Het Uwv heeft daarop gereageerd met een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 december 2015.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Vastgesteld wordt dat de beperkingen zoals die zijn vastgelegd in de FML van
28 augustus 2015 geheel in overeenstemming zijn met de bevindingen van psychiater
E. van Duijn, die op verzoek van de Raad als deskundige een rapport heeft uitgebracht. Nu uit de tussenuitspraak van 18 juni 2014 blijkt dat doorslaggevende betekenis moet worden toegekend aan de bevindingen van deze deskundige, betekent dit dat de op 28 augustus 2015 vastgestelde FML niet voor onjuist kan worden gehouden. Het door appellante in hoger beroep gehandhaafde standpunt dat zij meer beperkingen heeft dan in deze FML zijn vastgesteld, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat de medische grondslag van het betreden besluit nu deugdelijk is gemotiveerd.
3.2.
Voorts wordt geoordeeld dat de geschiktheid van appellante voor haar eigen functie van magazijnmeester voldoende is aangetoond. Dit geldt ook voor de geschiktheid van de resterende vier voorbeeldfuncties. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 15 maart 2010 en de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 augustus 2010, 28 juli 2014, 30 september 2014, 3 september 2015 en
27 oktober 2015. Voor wat betreft de faalangst van appellante wordt onderschreven wat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep daarover in haar rapporten van 3 september 2015 en
27 oktober 2015 heeft overwogen. De stelling van appellante dat de toegang tot een functie ook kan worden geblokkeerd door faalangst, kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.3.
Uit het vorenstaande blijkt dat het bestreden besluit pas in hoger beroep van een juiste motivering is voorzien. Het bestreden besluit kan daarom in rechte geen stand houden. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en de aangevallen uitspraak vernietigen. Gelet op vorenstaande overwegingen wordt echter aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
4. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de kosten van appellante voor verleende rechtsbijstand. De kosten in bezwaar worden begroot op € 992,-, in beroep op
€ 992,- en in hoger beroep op € 2.232,-, in totaal € 4.216,-. Ook komen op grond van artikel 1, onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking de kosten van de van de door appellante geraadpleegde deskundigen. Deze kosten bedragen op basis van de door appellante overgelegde Formulieren proceskosten en de na de tweede tussenuitspraak overgelegde nota’s € 2.927,41.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 13 augustus 2010 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 13 augustus 2010 in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 7.143,41;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht in beroep en
in hoger beroep van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2016.
(getekend) M. Greebe
(getekend) D. van Wijk
JvC