ECLI:NL:CRVB:2016:4963

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
16/3013 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en deskundigenrapport

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het Uwv (Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen) haar aanvraag voor een WIA-uitkering heeft afgewezen. Appellante, die als medewerker thuiszorg werkte, meldde zich ziek vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv concludeerde na onderzoek dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van haar uitkeringsaanvraag. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar beperkingen. Tijdens de procedure heeft een onafhankelijke deskundige, psychiater dr. H.A. Droogleever Fortuyn, een rapport opgesteld waarin hij de diagnose van appellante beoordeelde. De rechtbank volgde het oordeel van deze deskundige en verklaarde het beroep van appellante ongegrond.

In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte voorbijging aan de invloed van een verkeerd begin van het gesprek met de deskundige, wat het vervolg van het onderzoek zou hebben beïnvloed. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het deskundigenrapport zorgvuldig en consistent was en dat de rechtbank terecht het oordeel van de deskundige had gevolgd. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een andere deskundige te raadplegen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

16/3013 WIA
Datum uitspraak: 16 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
25 maart 2016, 14/3780 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als medewerker thuiszorg voor 11,70 uur per week. Met ingang van 18 januari 2012 heeft zij zich ziek gemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv na een medisch en een arbeidskundig onderzoek bij besluit van 4 november 2013 vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat zij met ingang van 13 januari 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen. Na de hoorzitting heeft psychiater dr. F.B. van der Wurff op verzoek van het Uwv een psychiatrische expertise verricht. Deze psychiater stelt dat bij appellante sprake was van een depressieve stoornis, eenmalig episode, chronisch, matig tot ernstig en daarnaast mogelijk PTSS
.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen vastgesteld en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 april 2014
.De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de arbeidskundige gevolgen beoordeeld en een viertal nieuwe functies geselecteerd waarvoor appellante in staat is geacht. De mate van arbeidsongeschiktheid is ongewijzigd vastgesteld op minder dan 35%. Bij besluit van 14 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 4 november 2013 ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellante ter onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv de ernst van haar klachten heeft onderschat een brief van Symfora Meander, Centrum voor psychiatrie van 23 september 2014 ingezonden. Het Uwv heeft het ingenomen standpunt gehandhaafd.
2.2.
Op verzoek van de rechtbank heeft dr. H.A. Droogleever Fortuyn een psychiatrische expertise verricht en de rechtbank bij rapport van 17 augustus 2015 van verslag en advies gediend. Op de datum in geding was bij appellante sprake van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis, boulimia nervosa en een stoornis in de impulsbeheersing niet anderszins omschreven. Hij acht appellante minder vergaand beperkt dan in de FML van
9 april 2014 is weergegeven.
2.3.
Op basis van de bevindingen van psychiater Droogleever Fortuyn heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 21 augustus 2015 een gewijzigde FML opgesteld. Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat de eerder geselecteerde functies geschikt blijven. Appellante heeft naderhand te kennen gegeven het onderzoek van de psychiater negatief te hebben ervaren en heeft een rapport van behandelend psychiater H.P.L. Bagerman van 30 december 2015 in geding gebracht
.Verder is namens appellante een indicatie voor huishoudelijke hulp ingestuurd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het ingenomen standpunt gehandhaafd.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft met verwijzing uitspraken van de Raad, waaronder de uitspraak van
14 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012: BX7452, overwogen dat zij het oordeel van de door haar geraadpleegde onafhankelijke deskundige volgt. Er is geen sprake van een bijzondere situatie om hiervan af te wijken. De omstandigheid dat appellante het onderzoek als onzorgvuldig heeft ervaren maakt het oordeel niet anders. Appellante had naar het oordeel van de rechtbank haar zienswijze op het rapport kunnen geven en – voor zover gesteld wordt dat zij daartoe niet in staat was – daarvoor hulp kunnen vragen, bijvoorbeeld aan een gemachtigde. Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank bevestigd.
4. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan het volledig verkeerde begin van het gesprek met psychiater Droogleever Fortuyn, wat het vervolg van het onderzoek heeft beïnvloed. Appellante heeft erop gewezen dat alle behandelaars het eens zijn over de conclusies en diagnoses en dat de deskundige van de rechtbank alleen staat in zijn oordeel. Dat appellante niet tijdig had gereageerd op het concept-rapport van de deskundige hield verband met een zware depressie.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke – door hem ingeschakelde – deskundige kan volgen, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Dat in het rapport een andere diagnose wordt gesteld dan eerder ten aanzien van appellante door psychiater Van der Wurff en de behandelend psychiater Bagerman is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. De deskundige heeft in zijn rapport helder en overtuigend gemotiveerd waarom hij tot deze diagnose is gekomen en waarom hij de door Van der Wurff en Bagerman aangenomen diagnosen niet kan volgen. De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de omstandigheid dat appellante het onderzoek door de deskundige als onzorgvuldig heeft ervaren, onvoldoende reden is het rapport van de deskundige en de daarin getrokken conclusies niet te volgen. Daaraan wordt toegevoegd dat appellante haar stelling dat zij destijds wegens een zware depressie niet in staat is geweest op het concept-rapport van de deskundige te reageren, wat daar verder van zij, niet met nadere gegevens heeft onderbouwd.
5.3.
De conclusie moet zijn dat de beschikbare gegevens voldoende steun bieden voor het oordeel dat het bestreden besluit door de rechtbank terecht in stand is gelaten. Voor het raadplegen van een andere onafhankelijk deskundige in deze procedure bestaat geen aanleiding.
5.4.
De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.S.E.S. Umans
IvR