ECLI:NL:CRVB:2016:4992

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
15/2004 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar arbeidsongeschiktheid op 14 januari 2013. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B. van Dijk, betwist de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% en stelt dat het Uwv haar medische situatie niet serieus neemt. De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante is in hoger beroep gegaan. Tijdens de zitting op 4 november 2016 heeft de Raad de argumenten van appellante en het Uwv gehoord. De Raad concludeert dat er geen objectieve onderbouwing is voor de stelling van appellante dat zij meer beperkingen ondervond dan door het Uwv is vastgesteld. De medische geschiktheid van de geselecteerde functies is overtuigend toegelicht door de arbeidsdeskundige. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

15/2004 WIA
Datum uitspraak: 16 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
13 februari 2015, 14/2216 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Stichting Skid Kinderopvang te Annen (derde belanghebbende)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Skid Kinderopvang (ex-werkgeefster) is als derde belanghebbende aangemerkt.
Desgevraagd heeft appellante te kennen gegeven geen toestemming te geven om haar medische gegevens aan de ex-werkgeefster ter kennis te brengen.
Namens de ex-werkgeefster heeft mr. M.B. de Gooijer, juridisch medewerker van ARAG Rechtsbijstand, gereageerd op het beroepschrift van appellante.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2016. Namens appellante is mr. Van Dijk verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos. De ex-werkgeefster is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitvoerige weergave van de voor dit geding relevante feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de rubriek Procesverloop en de overwegingen 1 en 2 van de aangevallen uitspraak. Hier wordt volstaan met het navolgende.
1.2.
Bij besluit van 24 april 2014, zoals aangevuld bij besluit van 8 mei 2014, (hierna samen aangeduid als bestreden besluit), heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op 14 januari 2013 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vastgesteld op minder dan 35%. Met toepassing van artikel 117 van de Wet WIA heeft het Uwv de loongerelateerde uitkering van appellante met ingang van 14 september 2014 ingetrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het bestreden besluit op een toereikende medische en arbeidskundige grondslag berust.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat vanuit de behandelend sector het idee bestaat dat het Uwv de bij appellante gestelde diagnose en de daarbij behorende klachten niet serieus neemt. Uit de gegevens van de huisarts (overzicht journaalregels) volgt dat appellante ontzettend veel slaapt als gevolg van haar chronische, progressieve leverziekte. Uit de brief van de dermatoloog van 17 december 2013 komt naar voren dat appellante maandelijks behept is met recidiverende pijnlijke zwellingen, met name onder de voeten. Deze zwellingen die steeds vier tot zeven dagen aanhouden, leiden tot een ontoelaatbaar hoog ziekteverzuim. Appellante heeft ook naar voren gebracht dat de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) appellante wordt in staat geacht gemiddeld ongeveer vier uur per dag/20 uur per week te werken, neergelegde urenbeperking niet toereikend is. Gelet op de extreme vermoeidheid van appellante had in de FML ook op beoordelingspunt 1.7 (handelingstempo) en/of 1.8 (overige beperkingen in het persoonlijk functioneren) en/of 1.9 (specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid) een beperking dienen te worden genoteerd. Ten slotte heeft appellante de actualiteit en de passendheid van de voor het bestreden besluit geselecteerde functies betwist.
3.2.
Het Uwv en de ex-werkgeefster hebben bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting wordt over de omvang van het geding in het nu aan de orde zijnde hoger beroep als volgt overwogen. Bij uitspraak van
13 februari 2015 (14/774) heeft de rechtbank Noord-Nederland het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 24 januari 2014 niet-ontvankelijk verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, na medische en arbeidskundige herbeoordeling van de situatie van appellante op 14 september 2014, vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per die datum minder dan 35% is. Ter zitting van de Raad is met partijen vastgesteld dat tegen genoemde uitspraak van de rechtbank geen hoger beroep is ingesteld. Dat betekent dat in dit hoger beroep slechts aan de orde is de besluitvorming van het Uwv over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per
14 januari 2013 en het daarover door de rechtbank bij de aangevallen spraak gegeven oordeel.
4.2.
Het bestreden besluit berust op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 januari 2014 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 maart 2014.
4.2.1.
Uit het rapport van 2 januari 2014 komt naar voren dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de dossiergegevens heeft bestudeerd, appellante heeft gesproken tijdens de hoorzitting op 31 oktober 2013 en informatie van de huisarts en de behandelend medisch specialisten heeft verkregen. De verzekeringsarts heeft op grond van de aldus verkregen gegevens geconcludeerd dat de FML, zoals opgesteld door de primaire verzekeringsarts een goede weergave is van de mogelijkheden van appellante op de datum in geding (einde wachttijd,
14 januari 2013). Hij heeft daartoe als volgt overwogen:
“Het is duidelijk dat cliënt een leverziekte heeft waarbij klachten van vermoeidheid een rol kunnen spelen. Ondanks deze stoornis is de functie van de lever ongestoord, is er geen sprake van gewichtsverlies. Cliënt maakt bij eigen onderzoek een vitale indruk en dat is ook wat de internist in zijn brieven schrijft. Het volledige onvermogen wat cliënt claimt is niet consistent met deze bevindingen. Het is dan ook wel navolgbaar dat de primaire verzekeringsarts geen aanleiding ziet om bij cliënt ervan uit te gaan dat er geen benutbare mogelijkheden zijn. Er is reële problematiek, wat aanleiding is forse beperkingen te formuleren, maar er zijn ook mogelijkheden om te functioneren. Lichte, hoofdzakelijk zittende werkzaamheden voor een beperkt aantal uren per dag zou mogelijk moeten zijn.
Alles overziend zie ik geen argumenten om de beperkingen van cliënt groter in te schatten dan de primaire verzekeringsarts al gedaan heeft. Ook de informatie van specialisten geeft daartoe geen aanleiding. De huisarts geeft aan dat cliënt niet kan werken, maar onderbouwt dat niet met argumenten. Zij noemt extreme vermoeidheid, maar ook dat komt uit de specialistische informatie niet naar voren en is cliënt ook niet aan te zien.”
4.2.2.
Dat appellante op 14 januari 2013 meer beperkingen ondervond dan door het Uwv zijn gesteld, vindt geen onderbouwing of objectivering in de gedingstukken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn hiervoor aangehaalde rapport van 2 januari 2014 inzichtelijk gemotiveerd dat voor het opnemen van verdergaande beperkingen dan in de FML van
2 januari 2014 zijn weergegeven geen aanleiding bestaat. In het rapport van 29 juli 2014 heeft deze verzekeringsarts afdoende toegelicht dat de brief van de dermatoloog van 17 december 2013 en het overzicht journaalregels van de huisarts hem niet tot een nader standpunt hebben gebracht. Appellante kan dan ook niet worden gevolgd in haar standpunt dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet houdbaar is.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde medische beperkingen moet zij in staat worden geacht de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de voor het bestreden besluit geselecteerde functies. Deze functies zijn geselecteerd op basis van en rekening houdend met de beperkingen zoals weergegeven in de FML van 2 januari 2014. De medische geschiktheid van die functies voor appellante is overtuigend toegelicht door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 19 maart 2014. Deze functies zijn, uitgaande van de datum in geding 14 januari 2013 en afgaande op de arbeidsmogelijkhedenlijst van 12 februari 2014, voor die datum in geding voldoende actueel.
4.4.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en P. Vrolijk en C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) J.W.L. van der Loo

NK