ECLI:NL:CRVB:2016:5077

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2016
Publicatiedatum
30 december 2016
Zaaknummer
15/2955 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om met behoud van een Wajong-uitkering te verhuizen naar Turkije

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland. De appellant, die een Wajong-uitkering ontvangt, verzocht om met behoud van deze uitkering te mogen verhuizen naar Turkije. De Raad oordeelde dat de beslissing van de vader van de appellant om te verhuizen naar Turkije voornamelijk gebaseerd was op een eigen keuze en niet op een objectieve en dwingende noodzaak. De voorzieningenrechter had eerder geoordeeld dat er geen zwaarwegende omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden, zoals bedoeld in de Beleidsregels Voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland. De Raad bevestigde deze uitspraak en stelde dat de redenen die door de appellant werden aangevoerd niet als zwaarwegend konden worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat het exportverbod van de Wajong-uitkering het uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties kan worden toegepast. De uitspraak van de Raad is gedaan in het openbaar en er zijn geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

15/2955 WWAJ
Datum uitspraak: 30 december 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 2 april 2015, 14/80 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Türkkol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens het Uwv is verschenen M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1. Appellant ontvangt met ingang van 1 december 2008 een uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij brief van 19 april 2013 heeft appellant het Uwv verzocht om met behoud van zijn Wajong-uitkering te mogen verhuizen naar Turkije. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 4 juli 2013 dit verzoek van appellant afgewezen. Bij besluit van 21 november 2013
(bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 juli 2013 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 november 2013, op het standpunt gesteld dat de reden dat de vader van appellant buiten Nederland wil gaan wonen niet zwaarwegend is, nu deze niet objectief en dwingend van aard is, maar in overwegende mate gebaseerd is op de eigen keuze van de vader.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft voorzieningenrechter van de rechtbank, daarbij toepassing gevend aan artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft daarbij overwogen dat het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2015 in de zaak Demirci (zaak C-171/13; ECLI:EU:C.2015:8) er niet toe leidt dat appellant zijn Wajong-uitkering mee mag nemen naar Turkije. Vaststaat dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan jonggehandicapten is opgenomen in Bijlage VI van het Europees Verdrag inzake Sociale Zekerheid (EVSZ), terwijl in het derde lid van artikel 11 van het EVSZ is bepaald dat het eerste lid van dat artikel niet van toepassing is op uitkeringen opgenomen in Bijlage VI. In het Besluit Beleidsregels Voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (de Beleidsregels) is weergegeven op welke wijze door het Uwv uitvoering zal worden gegeven aan de hardheidsclausule in artikel 3:19, negende lid, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). De voorzieningenrechter van de rechtbank is met het Uwv van oordeel dat de omstandigheid dat de vader van appellant een functie heeft aanvaard in Turkije en om die reden, samen met de overige gezinsleden, waaronder appellant, naar Turkije wil verhuizen, niet kan worden aangemerkt als een zwaarwegende reden in de zin van artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit. De omstandigheden waaronder de vader van appellant die functie heeft aanvaard zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank niet zodanig dat kan worden gesteld dat de vader genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen. Dat de vader, vanuit de situatie dat hij een werkloosheidsuitkering ontvangt, het aanbod van een functie in Turkije heeft aanvaard, acht de voorzieningenrechter van de rechtbank op zichzelf begrijpelijk. Het aanvaarden van deze functie is evenwel in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft overwogen dat zij in de omstandigheden als door appellant aangevoerd, geen sprake acht van een situatie als omschreven in artikel 2, aanhef en onder c, van de Beleidsregels. Ook overigens is de voorzieningenrechter van de rechtbank van oordeel dat de door appellant aangevoerde omstandigheden niet aangemerkt kunnen worden als zwaarwegende redenen om met behoud van een Wajong-uitkering buiten Nederland te mogen wonen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat hij wel recht heeft om met behoud van zijn Wajong-uitkering naar Turkije te verhuizen. De Wajong-uitkering valt onder de materiële werkingssfeer van Besluit nr. 3/80 Associatieovereenkomst EEG-Turkije betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen van de lidstaten der Europese Gemeenschappen op Turkse werknemers en hun gezinsleden (Besluit 3/80). Daarom zijn de Beleidsregels in strijd met Europese regelgeving. Ten onrechte wil het Uwv het arrest van het Hof van Justitie EU in de zaak Akdas (Zaak C-485/07; ECLI:EU:C:2011:346) niet toepassen. Appellant heeft een dubbele nationaliteit en kan dus afstand doen van zijn Nederlandse nationaliteit als blijkt dat hij op grond van Besluit 3/80 recht heeft om met behoud van zijn uitkering naar Turkije te reizen. Ten slotte heeft hij zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen, omdat hij voor zijn verzorging geheel afhankelijk is van zijn ouders en zijn ouders genoodzaakt zijn om te gaan verhuizen. Appellant heeft tevens een verslag van een psychiatrisch en psychologisch onderzoek van 22 juni 2015 door H. Kondakci, psychiater, en B. Erdem-Ay, psychologe, in geding gebracht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of de voorzieningenrechter van de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de weigering van het Uwv om appellant toestemming te verlenen om met behoud van zijn Wajong-uitkering te verhuizen naar Turkije in rechte stand kan houden.
4.2.
In artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong 2010 is bepaald dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogenoemde exportverbod van een Wajong-uitkering op grond van het negende lid van dit artikel buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het exportverbod van de Wajong-uitkering is het uitgangspunt en de zogenoemde hardheidsclausule kan slechts in uitzonderlijke situaties toepassing vinden.
4.3.
Het Uwv heeft in de Beleidsregels neergelegd in welke gevallen en op welke wijze toepassing zal worden gegeven aan de hardheidsclausule. In artikel 2 van de Beleidsregels is bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is, indien de jonggehandicapte naar het oordeel van het Uwv zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het eindigen van het recht op uitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig reїntegratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
4.4.
In de toelichting op de Beleidsregels is over het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c, opgemerkt dat de redenen waarom de verzorgende personen buiten Nederland gaan wonen objectief en dwingend van aard moeten zijn, en dus niet in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze. In de toelichting is voorts opgemerkt dat ook in andere dan de drie hiervoor genoemde situaties er grond kan zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. In alle gevallen zal beoordeeld moeten worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent voor de jonggehandicapte.
4.5.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft terecht gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Demirci. De Raad wijst hiervoor op zijn uitspraak van
9 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:481. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft verder met juistheid geoordeeld dat de omstandigheid dat de vader van appellant een baan heeft aanvaard in Turkije en om die reden, samen met de overige gezinsleden, onder wie appellant, naar Turkije wil verhuizen, niet kan worden aangemerkt als een zwaarwegende reden in de zin van artikel 2, aanhef en onder c, van de Beleidsregels. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft er daarbij met juistheid op gewezen dat de omstandigheden waaronder de vader van appellant een baan in Turkije heeft aanvaard niet zodanig zijn dat kan worden gesteld dat hij genoodzaakt was buiten Nederland te gaan wonen. De beslissing van de vader om te gaan werken in en te verhuizen naar Turkije is in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze zonder dat van een objectieve en dwingende noodzaak daartoe is gebleken. Met de voorzieningenrechter van de rechtbank wordt voorts geoordeeld dat de door appellant verder genoemde omstandigheden evenmin worden aangemerkt als zwaarwegende omstandigheden die reden zijn om toepassing te geven aan de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 2 van de Beleidsregels. Ook hetgeen naar vorenkomt uit het verslag van het onderzoek van 22 juni 2015 door Kondakci en Erdem-Ay kan niet als zwaarwegende omstandigheden worden aangemerkt.
4.6.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en J.W. Schuttel en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

IJ