ECLI:NL:CRVB:2016:522
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van AOR-aanvraag wegens gebrek aan bewijs van calamiteiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 februari 2016 uitspraak gedaan in het geding tussen appellante en de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellante, geboren in 1950 in het voormalig Nederlands-Indië, had een aanvraag ingediend voor toekenning op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) in februari 2012. De aanvraag werd afgewezen door de Pensioen- en Uitkeringsraad op 26 november 2013, omdat niet was gebleken dat appellante calamiteiten in de zin van de AOR had meegemaakt. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 25 juni 2014.
Appellante stelde in beroep dat zij op basis van sibling equality recht had op erkenning, omdat haar twee oudere broers wel erkend waren voor het meemaken van oorlogsgeweld. De Raad oordeelde echter dat er geen bewijs was dat appellante dezelfde gebeurtenissen had meegemaakt als haar broers. De verklaringen van haar zuster over een mishandeling tijdens een marktbezoek werden als onvoldoende beschouwd, omdat deze niet op eigen waarneming berustten. De Raad concludeerde dat er geen bevestiging was van oorlogsgebeurtenissen die appellante had meegemaakt, waardoor het bestreden besluit in stand bleef.
De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, met A. Mansourova als griffier.