ECLI:NL:CRVB:2016:530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2016
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
13-919 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Uwv inzake WIA-uitkering en vergoeding wettelijke rente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant had eerder een besluit ontvangen waarin werd vastgesteld dat hij met ingang van 5 oktober 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een uitkering. Dit besluit werd in een later stadium door de rechtbank ongegrond verklaard. Echter, het Uwv heeft op 28 januari 2015 het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard en vastgesteld dat appellant recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellant heeft in verband met dit gewijzigde besluit verzocht om vergoeding van wettelijke rente en proceskosten, waaronder kosten voor een orthopedische expertise. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv het bestreden besluit niet langer handhaaft en volledig tegemoet is gekomen aan de verzoeken van appellant. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente en de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.570,90 bedragen. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 februari 2016.

Uitspraak

13/919 WIA
Datum uitspraak: 12 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
11 januari 2013, 12/2378 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.T.F. van den Heuvel, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten. Het onderzoek is ter zitting geschorst omdat het Uwv te kennen heeft gegeven dat er een nieuw besluit op het bezwaar zal worden genomen dat zal leiden tot een toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het Uwv heeft op 28 januari 2015 een gewijzigd besluit op bezwaar genomen.
Appellant heeft hierop bij brieven van 23 februari 2015 en 12 mei 2015 gereageerd.
Partijen hebben toestemming verleend voor afdoening zonder nadere zitting. Hierna is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 26 september 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan omdat hij met ingang van
5 oktober 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Bij besluit van 22 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Het Uwv heeft bij besluit van 28 januari 2015 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 september 2011 alsnog gegrond verklaard en dit besluit herroepen. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 5 oktober 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering.
4. Appellant heeft in verband met het gewijzigde besluit op bezwaar verzocht om vergoeding van de wettelijke rente en de proceskosten in beroep en in hoger beroep, waaronder de kosten voor een orthopedische expertise.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.Vastgesteld wordt dat het Uwv het bestreden besluit niet langer handhaaft en met het gewijzigde standpunt, zoals vervat in het besluit van 28 januari 2015 volledig tegemoet is gekomen aan hetgeen appellant met het hoger beroep kon bereiken. Appellant heeft nog belang bij een beoordeling van dat besluit nu hij heeft verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente. Dit verzoek wordt, voor zover het Uwv deze nog niet betaalbaar heeft gesteld, toegewezen. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
5.2.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.240,- voor verleende rechtsbijstand in beroep, op € 1.240,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 90,90 voor kosten voor verslaglegging in hoger beroep door een medisch deskundige, tezamen € 2.570,90.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 juni 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente zoals in overweging 5.1 van
deze uitspraak is vermeld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.570,90;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep en in hoger beroep betaalde
griffierecht van in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) P. Boer

AP