ECLI:NL:CRVB:2016:551
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als heftruckchauffeur werkte, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering na uitval door nek-, schouder- en rugklachten. De verzekeringsarts concludeerde dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering door het Uwv. De rechtbank Rotterdam had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om de beperkingen van de appellant te onderschatten.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat er meer gewicht moest worden toegekend aan aanvullende medische informatie. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft onderschreven. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende gegevens hadden verzameld om tot een afgewogen oordeel te komen over de beperkingen van de appellant. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies voor de appellant passend waren, gezien de beschikbare informatie en de FML.