ECLI:NL:CRVB:2016:559

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
14/4090 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die als thuishulp werkte, had een WIA-uitkering aangevraagd na uitval door pijnklachten in de benen en psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de medische beperkingen van appellante adequaat hadden vastgesteld. Appellante voerde aan dat haar klachten niet goed waren beoordeeld en dat er sprake was van sociaal en persoonlijk disfunctioneren. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank, waarbij werd benadrukt dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische gegevens en dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellante vielen. De Raad zag geen aanleiding om een deskundige in te schakelen en concludeerde dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd.

Uitspraak

14/4090 WIA
Datum uitspraak: 19 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 juni 2014, 13/5953 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2016. Namens appellante is
mr. Gürses verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als thuishulp voor 30 uur per week en is op
13 juni 2011 uitgevallen wegens pijnklachten in de benen. Tevens spelen psychische klachten.
1.2.
In verband met het volbrengen van de wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts heeft na onderzoek vastgesteld dat er bij appellante met name sprake is van pijnklachten in de benen. Daarnaast zijn er psychische klachten die ook te maken hebben met de klachten van de benen. Na dossierstudie waarbij informatie uit de behandelend sector is meegewogen van de huisarts, de revalidatiearts en de psychiater heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellante benutbare mogelijkheden heeft waarbij rekening gehouden dient te worden met de klachten van de benen en kuit ten aanzien van staan en lopen, tillen en knielen en hurken. Voorts dienen de werkzaamheden niet te stresserend te zijn. Er is geen reden voor een urenbeperking. De verzekeringsarts heeft de voor appellante aangenomen beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 maart 2013. Met inachtneming van de beperkingen van appellante heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd en is een verlies aan verdiencapaciteit berekend van minder dan 35%. Bij besluit van 22 april 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 10 juni 2013 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ontstaat omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en aangevoerd dat zij wegens haar beenklachten niet lang kan lopen of staan en na vijf à tien minuten lopen pauze moet nemen. Voorts kan zij geen 2 kg tillen, dragen of duwen. Zij staat onder behandeling van een fysiotherapeut. Zij is voor haar psychische klachten onder behandeling van een psycholoog. Ze is niet stressbestendig. De functies zijn niet geschikt wegens een overschrijding op het staan, lopen, tillen, dragen en duwen.
1.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de bezwaargronden informatie ingewonnen bij I-Psy. Nadat hij appellante op de hoorzitting heeft gezien en gesproken, heeft hij op grond van hetgeen is aangevoerd geen aanleiding gezien om af te wijken van het primaire verzekeringsgeneeskundige oordeel. Gelet op de in bezwaar verkregen informatie van I-Psy is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij appellante sprake van een milde stemmingsstoornis gelieerd aan de pijnstoornis met hierbij passend beperkingen voor deadlines en conflicthantering. Daarbij is tevens meegewogen dat appellante haar verhaal helder en vlot heeft kunnen verwoorden waarbij de stemming niet depressief was en de gesprekken bij I-Psy inmiddels zijn beëindigd omdat appellante actief en positief met de opvoeding van haar kind bezig is. Met de niet geobjectiveerde kuit- en bovenbeenklachten is in ruime mate rekening gehouden met de dynamische beperkingen. Op basis van de ongewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 12 september 2013 vastgesteld dat op basis van de door de arbeidsdeskundige voor appellante geselecteerde functies, geen loonverlies is. Hierna heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 22 april 2013 bij besluit van 13 september 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich met de medische grondslag van het bestreden besluit kunnen verenigen. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de rechtbank de conclusies van de verzekeringsartsen onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd op alle gronden en de informatie uit de behandelend sector betrokken en gewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd aangegeven dat uit deze informatie geen verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. Er is voldoende rekening gehouden met de persoonlijkheid, het intelligentieniveau en de symptoominvaliditeit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deskundige in te schakelen. Tot slot is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de door de verzekeringsartsen aangenomen beperkingen geen recht doen aan haar psychische en lichamelijke klachten. Het medisch onderzoek is niet zorgvuldig en volledig geweest aangezien er geen overtuigend en eenduidig beeld van de beperkingen is. Bij appellante is sprake van onvermogen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Wegens slecht slapen, angstklachten en vermoeidheid is zij zelf niet in staat om de persoonlijke verzorging en huishouden te verrichten. De sociale contacten binnen en buiten het gezin kan zij niet naar behoren vervullen. Appellante heeft ter ondersteuning van haar standpunt een brief van 15 april 2014 van I-Psy overgelegd met betrekking tot een consult van 14 mei 2013. Voorts is, naast reeds bekende stukken, nog een brief van 27 maart 2014 van neurologie overgelegd ten aanzien van aangegeven klachten van schouders, boven- en onderarmen en slapende en tintelende handen en vingers. De verzekeringsartsen, als ook de rechtbank, gaan er ten onrechte vanuit dat haar situatie is verbeterd terwijl de situatie van appellante alleen maar slechter is geworden. Mede wegens haar ernstige pijnklachten is er sprake van een sociaal disfunctioneren. De in de rubrieken 1 en 2 aangenomen beperkingen zijn dan ook onvoldoende. Appellante kan de voor haar geselecteerde functies niet voltijds verrichten en daarom had een urenbeperking moeten worden aangenomen. De verzekeringsartsen als ook de rechtbank zijn zonder daartoe een gespecialiseerd onderzoek in te stellen, ten onrechte voorbij gegaan aan de bij appellante gestelde diagnoses.
3.2.
Het Uwv heeft op de hoger beroepsgronden met overgelegde stukken gereageerd met een rapport van 8 september 2014 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Appellante is onderzocht door de verzekeringsarts, deze heeft dossierstudie verricht, heeft informatie van de behandelend sector betrokken en heeft vervolgens beperkingen vastgesteld en neergelegd in een FML. In bezwaar heeft er een hoorzitting in aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep plaatsgevonden. Deze arts heeft, naast de reeds bekende medische gegevens uit de behandelend sector, nog nadere informatie verkregen van I-Psy van 27 augustus 2013 en meegewogen.
4.2.
Voorts heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat op grond van de beschikbare medische gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij appellante in voldoende mate medische beperkingen hebben vastgesteld. De rechtbank heeft de in beroep door appellante aangevoerde en in hoger beroep herhaalde gronden met betrekking tot het aannemen van meer beperkingen voor arbeid wat betreft appellantes psychische en lichamelijke klachten en een urenbeperking, afdoende besproken en toereikend gemotiveerd waarom die gronden niet slagen.
4.3.
Ook de door appellante in hoger beroep overgelegde stukken geven geen aanleiding te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 8 september 2014 toegelicht dat noch uit de brief van I-Psy van 15 april 2014 noch uit de informatie van neurologie van 27 maart 2014 nieuwe medische feiten en omstandigheden naar voren komen die aanleiding geven om de belastbaarheid van appellante op de datum in geding aan te scherpen. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is, na onderzoek en bestudering van overgelegde en opgevraagde medische informatie, alsmede de verkregen informatie van I-Psy, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom de bezwaren van appellante tegen deze vaststelling niet slagen. In dat verband wordt opgemerkt dat het beeld van appellante zoals dit naar voren komt uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten, het bezwaarschrift en uit de brief van 27 augustus 2013 van I-Psy waaruit blijkt dat de gesprekken zijn beëindigd omdat appellante actief en positief bezig is met de opvoeding van haar kind, niet overeenkomt met hetgeen door appellante is aangevoerd in hoger beroep dat sprake is van een sociaal en persoonlijk disfunctioneren. De brief van 27 maart 2014 van neurologie heeft evenmin aanleiding gegeven tot een ander standpunt aangezien niet is gebleken van objectiveerbare afwijkingen. De enkele, ter zitting niet nader onderbouwde stelling dat appellante niet in staat is om conform de beperking bij aspect 4.14 van de FML, ongeveer
10 kg te tillen dan wel dragen, is ontoereikend om te twijfelen aan de juistheid van het inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep). Nu er geen aanknopingspunten zijn om de naar behoren gemotiveerde beschouwingen van de verzekeringsartsen niet juist te achten, ligt in het voorgaande besloten dat de Raad geen aanleiding ziet om een deskundige te benoemen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen moet zij in staat worden geacht de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de functies waarop de schatting berust. Deze functies zijn geselecteerd op basis van en rekening houdend met de beperkingen zoals vastgelegd in de FML van 27 maart 2013. Bij rapporten van 22 april 2013 en in bezwaar van 12 september 2013 is overtuigend toegelicht dat de geselecteerde functies vallen binnen de belastbaarheid van appellante.
4.5.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) N. van Rooijen

AP