ECLI:NL:CRVB:2016:63

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
12 januari 2016
Zaaknummer
15/361 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand na niet tijdig verstrekken van bankafschriften

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Helmond ongegrond heeft verklaard. Appellant had bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd, maar het college heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellant niet alle gevraagde bankafschriften had verstrekt. De aanvraag om bijstand werd ingediend op 16 december 2013, maar het college vroeg appellant om bankafschriften van zijn rekeningen vanaf 27 mei 2013. Appellant heeft deze bankafschriften niet tijdig overgelegd, wat leidde tot de beslissing van het college om de aanvraag buiten behandeling te stellen op 24 januari 2014.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 12 januari 2016 geoordeeld dat het college terecht heeft gehandeld. De Raad stelt vast dat appellant geen bankafschriften heeft overgelegd van de periode die relevant was voor de beoordeling van zijn aanvraag. De Raad benadrukt dat het bestuursorgaan bevoegd is om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie van de aanvrager, vooral als deze situatie essentieel is voor de beoordeling van de bijstandsaanvraag. De Raad concludeert dat appellant niet voldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie door de gevraagde gegevens niet tijdig te verstrekken.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

15/361 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
12 december 2014, 14/2573 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.C.A. Elias-Boots, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. van Dijk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft, laatstelijk en voor zover hier van belang, tot en met 25 juli 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen. Op 16 december 2013 heeft appellant opnieuw een aanvraag om bijstand op grond van de WWB ingediend.
1.2.
Bij brief van 10 januari 2014 heeft het college appellant gevraagd uiterlijk voor 24 januari 2014 onder meer kopieën van bankafschriften van alle rekeningen vanaf 27 mei 2013 te verstrekken. Het college heeft appellant daarbij gewezen op de mogelijkheid dat het niet of niet volledig verstrekken van de gevraagde gegevens tot gevolg kan hebben dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling wordt gelaten.
1.3.
Bij besluit van 24 januari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 juni 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld, omdat hij niet alle gevraagde gegevens binnen de gegeven hersteltermijn heeft verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Vast staat dat appellant geen bankafschriften van zijn betaalrekening over de periode
27 mei 2013 tot 17 juli 2013 heeft verstrekt. Daarmee staat vast dat appellant binnen de gegeven hersteltermijn niet alle gevraagde bankafschriften van zijn rekeningnummers heeft overgelegd. Tussen partijen is in geschil of de bankafschriften over een langere periode dan de gebruikelijke periode van drie maanden voorafgaande aan de aanvraag om bijstand nodig waren voor een goede beoordeling van die aanvraag.
4.3.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. De door het college opgevraagde bankafschriften zijn dan ook bedoeld om - met de andere beschikbare gegevens - een compleet beeld te krijgen van de financiële situatie van appellant. Nu eerdere bijstandsverlening op verzoek van appellant is beëindigd met ingang van 26 juli 2012 en onduidelijk was met welke middelen appellant daarna in zijn levensonderhoud heeft voorzien, heeft het college terecht van appellant verlangd bankafschriften over te leggen over de periode vanaf 27 mei 2013. Door het ontbreken van die bankafschriften heeft appellant, anders dan aangevoerd, onvoldoende duidelijkheid verschaft over zijn financiële situatie. Dat in het kader van de aanvraag om bijstand van 1 december 2014, welke aanvraag tot toekenning van bijstand aan appellant met ingang van 28 november 2014 heeft geleid, niet opnieuw om bankafschriften vanaf 27 mei 2013 is gevraagd, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat deze toekenning van bijstand ziet op een andere periode.
4.4.
Appellant moet redelijkerwijs in staat zijn geweest om over de gevraagde bankafschriften te beschikken en deze tijdig te overleggen. De enkele stelling van appellant dat hij de bankafschriften niet tijdig heeft kunnen overleggen vanwege een blokkering van zijn rekening, treft geen doel. Indien de termijn voor appellant te kort was om de gevraagde gegevens aan te leveren, had het op zijn weg gelegen om bij het college om verlenging van de termijn te verzoeken.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) B. Fotchind

HD